ECLI:NL:RBZWB:2023:8094

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
02-099147-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht en seksueel binnendringen van minderjarige stiefdochter

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht en seksueel binnendringen van zijn minderjarige stiefdochter. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de feiten 3 en 4, waarbij hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank achtte de verklaringen van de stiefdochter betrouwbaar en ondersteund door ander bewijs, waaronder WhatsApp-berichten en getuigenverklaringen. De verdachte werd vrijgesproken van de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op zijn dochter, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om deze beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De benadeelde partij, de stiefdochter, kreeg een schadevergoeding van € 17.500,- toegewezen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en de langdurige gevolgen van het misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-099147-23
vonnis van de meervoudige kamer van 23 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsvrouw mr. V.C. Serrarens, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:in de periode van 16 augustus 2012 tot en met 15 augustus 2018 seksueel het lichaam van zijn dochter [slachtoffer 1] is binnengedrongen, terwijl zij toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
feit 2:in de periode van 16 augustus 2012 tot en met 15 augustus 2018 met zijn minderjarige dochter [slachtoffer 1] ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
feit 3:in de periode van 15 februari 2020 tot en met 15 februari 2023 het lichaam van zijn stiefdochter [slachtoffer 2] is binnengedrongen, terwijl zij toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt;
feit 4:in de periode van 15 februari 2020 tot en met 15 februari 2023 met zijn minderjarige stiefdochter [slachtoffer 2] , ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feiten 2, 3 en 4 heeft begaan. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn aan te merken als consistent, accuraat en volledig. Er is geen goede reden te bedenken waarom aangeefsters, onafhankelijk van elkaar, verdachte valselijk zouden betichten van het misbruik.
[slachtoffer 1] beschuldigt verdachte er niet van dat hij seksueel bij haar is binnengedrongen, wat haar verklaring juist geloofwaardig maakt. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 omdat er geen sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Er is verder sprake van voldoende steunbewijs. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door verschillende getuigenverklaringen en de seksueel getinte WhatsAppberichten tussen haar en verdachte. Ook wordt haar verklaring ondersteund door de aangifte van [slachtoffer 1] , waaruit blijkt dat verdachte ten aanzien van het misbruik van beide aangeefsters eenzelfde patroon had, namelijk dat het misbruik plaatsvond wanneer aangeefsters alleen in de slaapkamer waren en zich in een kwetsbare positie bevonden. De verklaringen kunnen onderling dus als schakelbewijs worden gebruikt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 wordt aangevoerd dat het gelet op de tijdlijn gaat om een kortere periode dan ten laste is gelegd. Verder moet de verklaring van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar worden geacht, omdat het mogelijk is dat de geruchten over vroeger seksueel misbruik van [slachtoffer 1] invloed hebben gehad op haar aangifte. Ook valt er gelet op haar voorgeschiedenis niet met zekerheid te zeggen dat zij verklaart over eigen herinneringen. Verdachte ontkent de feiten en het enige bewijsmiddel is de aangifte van [slachtoffer 1] . Daardoor wordt niet voldaan aan het wettelijke bewijsminimum. Ten aanzien van de feiten 3 en 4 wordt aangevoerd dat [slachtoffer 2] over een kortere periode verklaart dan ten laste is gelegd. Zij verklaart namelijk dat de handelingen zijn gestart in de woning in [plaats 1] en die is in november 2020 aangekocht. Verder moet ook haar verklaring onbetrouwbaar worden geacht, nu niet concreet wordt wanneer en hoe vaak de handelingen hebben plaatsgevonden. De getuigenverklaringen zijn verder gebaseerd op verhalen van [slachtoffer 2] zelf. Ook de WhatsAppberichten tussen [slachtoffer 2] en verdachte vormen geen bewijs voor het daadwerkelijk plaatsvinden van seksueel contact. Verder steunbewijs ontbreekt, waardoor ook in het geval van [slachtoffer 2] niet wordt voldaan aan het bewijsminimum. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kunnen verder onderling niet als schakelbewijs worden gebruikt, omdat deze op essentiële punten van elkaar afwijken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleidende opmerkingen en het juridisch kader
De rechtbank kiest ervoor de feiten niet te beoordelen in de volgorde zoals ten laste is gelegd, maar zal hierna eerst ingaan op de feiten met betrekking tot [slachtoffer 2] (feiten 3 en 4) en vervolgens de feiten die betrekking hebben op [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2).
Verdachte ontkent dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom per aangeefster eerst beoordelen of haar verklaring betrouwbaar is en of deze gebruikt kan worden voor het bewijs. Vervolgens zal de rechtbank per aangeefster beoordelen of de verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Voor beide gevallen geldt dat in het Nederlands strafprocesrecht de regel geldt dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring. Het gaat in zedenzaken echter vaak om bepaalde seksuele handelingen, waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de seksuele handelingen zelf. Bovendien wordt een verklaring van deze getuige over de strafbare seksuele handeling vaak pas enige tijd later afgenomen. In dergelijke gevallen is meestal objectief technisch bewijs, zoals het DNA-materiaal van een verdachte, al verdwenen.
De Hoge Raad heeft beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg mits deze op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal
(Vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en Hoge Raad 23 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094).
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het zogeheten schakelbewijs. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal voor die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte
(Vgl. Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118).
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
Betrouwbaarheid
Allereerst moet beoordeeld worden of de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar is. Uit het dossier is gebleken dat [slachtoffer 2] een belaste voorgeschiedenis heeft. Het enkele feit dat sprake is van een belaste voorgeschiedenis, maakt de verklaring van [slachtoffer 2] op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Wel is hierom extra behoedzaamheid geboden bij de beoordeling van haar verklaring. Er zijn door de verdediging verder vraagtekens gezet bij het motief van [slachtoffer 2] om te verklaren, maar de rechtbank overweegt dat uit het dossier geen concrete aanwijzingen volgen waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] er enig belang bij had haar verklaring over verdachte te verzinnen. De verklaring van [slachtoffer 2] is duidelijk en bevat geen tegenstrijdigheden en vindt bovendien steun in ander bewijs, waar de rechtbank hierna op in zal gaan. De omstandigheid dat [slachtoffer 2] niet precies weet te benoemen hoe vaak de handelingen hebben plaatsgevonden, is op zichzelf niet vreemd gelet op de lange periode van de verweten handelingen waarin [slachtoffer 2] minderjarig was. Zij denkt dat de handelingen ongeveer tien keer hebben plaatsgevonden, waardoor ook kan worden vastgesteld dat zij de frequentie niet overdrijft, maar juist specifiek probeert te beschrijven. Het deel van de verklaring over de aard van de handelingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden bevat echter geen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden die de betrouwbaarheid van haar verklaring aantasten. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer 2] wordt in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo heeft verdachte zelf ter zitting bevestigd dat hij af en toe alleen met [slachtoffer 2] in de slaapkamer was om over haar rug te kriebelen. Verder bevinden zich in het dossier WhatsAppconversaties tussen verdachte en [slachtoffer 2] die onder andere wijzen op ontmoetingen tussen verdachte en [slachtoffer 2] in de avond, waarbij verdachte herhaaldelijk aan haar vraagt of haar moeder al sliep, en waarvan de inhoud van deze berichten seksueel getint is. Verdachte ontkent dat de berichten een seksuele lading bevatten. Geconfronteerd met de berichten heeft verdachte geen duidelijke verklaring gegeven over hoe de rechtbank de berichten dan wel moet lezen en in welke context de berichten dan wel moeten worden beschouwd. De inhoud van de berichten is naar het oordeel van de rechtbank niet anders te lezen dan dat het gaat om seksuele toespelingen richting [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet de berichten daarom ook in die context en de rechtbank gaat er van uit dat de berichten moeten worden gezien in het kader van de aan hem verweten handelingen.
Uit het voorgaande, zulks in onderlinge samenhang bezien, volgt dat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 2] . De rechtbank acht bewezen dat de handelingen zoals vermeld in de tenlastelegging onder de feiten 3 en 4 hebben plaatsgevonden en dat verdachte met [slachtoffer 2] ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] , gedurende de ten laste gelegde periode. Ten aanzien van de periode overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de ontuchtige handelingen voor het eerst plaatsvonden in het chalet in [plaats 2] en deze na de verhuizing naar [plaats 1] nog twee jaar zijn doorgegaan. De rechtbank acht de ten laste gelegde periode dan ook bewezen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
Betrouwbaarheid
Ook ten aanzien van [slachtoffer 1] geldt dat er sprake is van een belaste voorgeschiedenis. Zoals de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 2] al heeft overwogen, maakt een belaste voorgeschiedenis op zichzelf nog niet dat de verklaring onbetrouwbaar moet worden geacht. Wel zal de rechtbank haar verklaring hierdoor met extra behoedzaamheid beoordelen. De rechtbank overweegt verder dat er ook in het geval van [slachtoffer 1] uit het dossier geen concrete aanwijzingen volgen waaruit blijkt dat zij er enig belang bij had haar verklaring over verdachte te verzinnen. De rechtbank weegt hierbij mee dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] los van elkaar hebben verklaard en dat niet is gebleken dat zij op de hoogte waren van elkaars situatie en kennis hadden van de inhoud van elkaars verklaringen. Vastgesteld kan worden dat [slachtoffer 1] specifiek verklaart over de aard van de handelingen, de freuentie daarvan en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. Zij brengt daarnaast duidelijk naar voren dat zij niet door verdachte is gepenetreerd, waardoor ook vastgesteld kan worden dat zij de aard en de ernst van de handelingen niet overdrijft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Steunbewijs
Behalve de verklaring van [slachtoffer 1] bevinden zich in het dossier geen andere bewijsmiddelen die haar verklaring voldoende steun bieden. De verklaringen van de getuigen die van [slachtoffer 1] gehoord hebben dat er iets speelde tussen haar en verdachte en/of dat zij door verdachte zou zijn misbruikt betreffen verklaringen van horen zeggen, namelijk wat de getuigen van [slachtoffer 1] hebben gehoord. Deze verklaringen zijn dus telkens afkomstig uit dezelfde bron. Uit de medische gegevens kan verder geen conclusie worden getrokken over het al dan niet plaatsvinden van de aan verdachte verweten handelingen in de tenlastegelegde periode. Ten slotte ziet de verklaring van de oma van [slachtoffer 1] , waaruit blijkt dat er al langer zorgen waren over mogelijk misbruik, op een periode die buiten de tenlastelegging valt en deze staat daarmee in een te ver verwijderd verband met de verklaring van [slachtoffer 1] . Dat geldt ook voor de overige getuigenverklaringen, waarin enkel wordt gesproken over vermoedens of eigen ervaringen met verdachte.
Nu de verklaring van [slachtoffer 1] onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijs, rijst de vraag of de rechtbank door middel van schakelbewijs tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan komen, namelijk op basis van de verklaring die [slachtoffer 2] heeft afgelegd.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het schakelbewijs het volgende. Hoewel de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] deels overeenkomen, zoals de slaapkamer waar de handelingen plaatsvonden en de jonge leeftijd van de aangeefsters, vertonen zij ook essentiële verschillen. Over de aard van de seksuele handelingen lopen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uiteen. Zij verklaren ieder over andere handelingen en verklaren afwijkend over de wijze waarop verdachte te werk ging (zoals bijvoorbeeld over het gebruik van een condoom en het klaarkomen). Daar komt bij dat [slachtoffer 2] verklaart dat er wel penetratie heeft plaatsgevonden en uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat hier geen sprake van was. Hierdoor ontbreken naar het oordeel van de rechtbank op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen tussen de beide aangiftes waardoor niet van een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte sprake is. De rechtbank kan de verklaring van [slachtoffer 2] daarom niet gebruiken als schakelbewijs.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer 1] onvoldoende steun vindt in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum. Dit betekent dat de rechtbank verdachte moet vrijspreken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 3
op tijdstippen, in de periode van 15 februari 2020 tot en met 15 februari 2023 te [plaats 1] en te [plaats 2] , (telkens) met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2007, die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en welk kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin en welke minderjarige aan zijn zorg of waakzaamheid was toevertrouwd,
ontuchtigehandelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte (telkens):
- een of meerdere vinger(s) in de vagina, in ieder geval tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of vervolgens die een of meerdere vinger(s) een of meerdere malen heen en weer bewogen en
- zijn geslachtsdeel in de vagina, in ieder geval tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of vervolgens dat geslachtsdeel in de vagina, in ieder geval tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer 2] een of meerdere malen heen en weer bewogen en
- zijn geslachtsdeel in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of vervolgens dat geslachtsdeel in de mond van die [slachtoffer 2] een of meerdere malen heen en weer bewogen en/of dat geslachtsdeel in de mond van die [slachtoffer 2] een of meerdere malen heen en weer laten bewegen;
feit 4
op tijdstippen, in de periode van 15 februari 2020 tot en met 15 februari 2023 te [plaats 1] en te [plaats 2] , ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2007, welke ontuchtige handelingen (telkens) bestonden uit
- het door verdachte betasten en/of aanraken en/of strelen van de borsten van die
[slachtoffer 2] en
- het door verdachte met zijn hand(en) en/of vinger(s) betasten/aanraken en/of wrijven en/of strelen en/of kloppen van/over/op de clitoris en/of schaamstreek en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 2] (onder haar kleding en of over haar kleding) en
- het door verdachte zoenen/kussen/likken van de vagina en/of clitoris van die [slachtoffer 2] en
- het door [slachtoffer 2] laten vasthouden/betasten/aanraken/zoenen/aftrekken van zijn geslachtsdeel en/of laten wrijven over zijn geslachtsdeel.
Gelet op de in de tenlastelegging genoemde wetsartikelen waarbij feit 3 strafbaar is gesteld en de overige bewoordingen van de tenlastelegging, moet worden aangenomen dat de tenlastelegging een kennelijke misslag bevat in die zin dat het woord ‘ontuchtige’ ontbreekt. Nu ook de verdediging er kennelijk van uit is gegaan dat de handelingen, indien bewezen, een ontuchtig karakter hebben, leest de rechtbank de tenlastelegging met verbetering van voornoemde misslag en derhalve met het daarin opgenomen woord ‘ontuchtige’.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat een gevangenisstraf grote gevolgen heeft voor het leven van verdachte. Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen en uit het psychologisch rapport is gebleken dat er bij verdachte geen psychische stoornissen zijn gevonden en er sprake is van alcohol- en softdrugsgebruik in beperkte mate.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn stiefdochter. De seksuele handelingen hebben meerdere keren plaatsgevonden. [slachtoffer 2] was twaalf jaar toen het misbruik startte. Zij zal moeten leven met het feit dat haar eerste seksuele ervaring met haar stiefvader is geweest. Verdachte heeft daarmee niet alleen een grove inbreuk gemaakt op zowel haar lichamelijke als psychische integriteit, hij heeft ook de normale seksuele en lichamelijke ontwikkeling van [slachtoffer 2] doorkruist. Daarnaast maakte [slachtoffer 2] deel uit van het gezin en werd zij door verdachte verzorgd en opgevoed. Er is daarmee sprake van de strafverzwarende grond zoals neergelegd in artikel 248, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Door zo te handelen heeft verdachte zijn eigen behoeften voorop gesteld en geen aandacht gehad voor de zorg die zijn kwetsbare stiefdochter nodig had en de schade die zijn gedrag heeft veroorzaakt voor haar (seksuele) ontwikkeling. Verdachte heeft daarmee in ernstige mate het vertrouwen geschonden dat zij in hem als stiefvader mocht stellen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als deze gedurende lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Ook bij [slachtoffer 2] is dit het geval. Uit de vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring die op de zitting is voorgelezen, blijkt dat zij last heeft van zowel lichamelijke als psychische gevolgen van het handelen van verdachte. Op zitting is gebleken dat dit besef er bij verdachte niet is. Hij heeft geen enkele blijk gegeven van inzicht in de ernst van de feiten. Hij heeft de verdenkingen niet alleen ontkend, maar hij maakte in dat verband ook verwijten in de richting van [slachtoffer 2] , bijvoorbeeld dat zij de hele verdenking gelogen heeft zodat zij met oudere mannen op stap kon gaan. In het licht van wat de rechtbank bewezen acht, moet deze houding van verdachte voor [slachtoffer 2] extra pijnlijk zijn. De rechtbank rekent verdachte dit alles ernstig aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het reclasseringsadvies van 17 juli 2023 en het rapport van 20 oktober 2023 van [psychiater] en het rapport van 25 oktober 2023 van [psycholoog] . Zij concluderen dat gelet op de ontkennende houding van verdachte het recidiverisico niet kan worden ingeschat. Verder blijkt uit de rapportages dat een parafiele of pedofiele stoornis bij verdachte niet kan worden vastgesteld, maar dat deze ook niet geheel kunnen worden uitgesloten. Wel is er sprake van een lichte stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol.
Gelet op de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend
en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank zal afwijken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 10.000,-, bestaande uit immateriële schade, voor feiten 1 en 2. Verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,- voor immateriële schade.
Uit de bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 volgt dat verdachte onrechtmatig jegens [slachtoffer 2] heeft gehandeld, zodat hij gehouden is om de schade die [slachtoffer 2] als gevolg daarvan lijdt te vergoeden.
Immateriële schade komt op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking indien - onder andere - sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met het onder feit 3 en 4 bewezenverklaarde handelen een ernstige inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 2] . De relevante nadelige gevolgen voor [slachtoffer 2] liggen naar het oordeel van de rechtbank voorts zo voor de hand dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ ook zonder verdere onderbouwing kan worden aangenomen.
Anders dan door de verdediging is aangevoerd, blijkt uit de toelichting voldoende welke gevolgen het handelen van verdachte voor [slachtoffer 2] heeft gehad. Dat nog geen sprake is van een medische eindtoestand staat, wat daar verder ook van zij, niet in de weg aan de toewijzing van het gevorderde bedrag. De rechtbank weegt bij de begroting van de schade tevens mee dat het gaat om een langere periode van seksueel misbruik van een jong meisje door haar stiefvader met wie zij in gezinsverband samenleefde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 2] de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Zij zal het gevorderde bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 245, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
feit 4: ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 3 en 4), € 17.500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 122 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 november 2023.