ECLI:NL:RBZWB:2023:8027

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
BRE 21/5567
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 november 2021. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 242.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, vond deze waarde te hoog en stelde dat de waarde maximaal € 225.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door [naam] en de heffingsambtenaar door [heffingsambtenaar 1] en [taxateur 1]. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende niet slaagt.

Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, en dat deze termijn met negen maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, maar kent wel schadevergoeding toe voor de overschrijding van de redelijke termijn, en bepaalt dat de proceskosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding ook vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats ] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [BV.] ),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant(gemeente Moerdijk), de heffingsambtenaar,
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 november 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 242.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Moerdijk voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag OZB) en de aanslag watersysteemheffing van waterschap Brabantse Delta.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [naam] , verbonden aan [BV.] en namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [heffingsambtenaar 1] en
[taxateur 1] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een twee-onder-een-kapwoning (bouwjaar 1972) met een oppervlakte van 106 m2, een garage (21 m2) en een overkapping (15 m2), op een perceel van 342 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 225.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de bij het verweerschrift vastgestelde waarde van € 242.000.
4. Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. Dat staat in artikel 24, negende lid, gelezen in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ. Het oordeel over de aanslag OZB volgt het oordeel over de waarde van de woning. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
5. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet [1] te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Ter zitting is in samenspraak en mede op aangeven van partijen vastgesteld dat de stukkenwisseling gebrekkig is geweest. Op basis van de toelichting ter zitting over en weer hebben partijen ermee ingestemd dat de bespreking ter zitting heeft plaatsgevonden op basis van de correct uitgewisselde stukken. Geen van partijen is daardoor in zijn procespositie geschaad. Ter completering van het dossier van belanghebbende zijn afschriften van de niet danwel slecht leesbare stukken verstrekt.
Schending van artikel 40 van de Wet WOZ?
7. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte niet de opgevraagde gegevens aan hem heeft toegezonden. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift gevraagd om alle relevante gegevens aan hem toe te sturen. Belanghebbende heeft gesteld dat zij tijdens de hoorzitting altijd nogmaals om de op de zaak betrekking hebbende stukken vragen, maar dat blijkens jurisprudentie dit niet nodig blijkt. De rechtbank acht deze stelling niet aannemelijk, omdat het dan op de weg van belanghebbende had gelegen om de heffingsambtenaar een rappel te sturen. Dat een belanghebbende het niet hoeft te herhalen, berust op een onjuiste lezing van het arrest. [2] De rechtsbescherming van artikel 40 van de Wet WOZ is daarmee niet geschonden.
Toetsingskader van de rechtbank
8. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [3]
8.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
8.2.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatierapport ten grondslag gelegd dat op 8 juli 2022 door [taxateur 2] betreffende de woning en de in het rapport genoemde referentiewoningen is opgemaakt.
8.3.
In het taxatierapport is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 259.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] te [plaats ] . In het taxatierapport zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
8.4.
De rechtbank acht de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning. Voor deze zaak heeft te gelden dat het naastgelegen object [adres 2] is verkocht binnen de periode van één jaar voor de waardepeildatum. De woning heeft hetzelfde bouwjaar en dezelfde oppervlakte. Er zijn twee duidelijke verschillen. Het perceel van belanghebbende is groter en het buurpand heeft meer bijgebouwen. De meerwaarde van de bijgebouwen ligt € 13.000 hoger dan de meerwaarde van het grotere perceel. De verkoopsom van het buurpand geïndexeerd naar waardepeildatum is ongeveer € 265.000. De getaxeerde woning van belanghebbende is € 242.000. Het verschil in meerwaarde valt hier ruimschoots onder.
8.5.
De eigen taxatierapporten van belanghebbende maken het voorgaande niet anders, omdat zij geen beschrijving hebben hoe de waarde van de woning van belanghebbende zich verhoudt tot de gekozen vergelijkingsobjecten.
8.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2021 niet te hoog vastgesteld.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
9. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
9.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 5 maart 2023. De rechtbank doet uitspraak op 16 november 2023, waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond negen maanden.
9.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100. Het door belanghebbende aangevoerde arrest van 29 september 2023 [4] brengt daarin geen verandering, omdat dit arrest is gewezen in het licht van een andere belastingsoort.
9.3.
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 29 november 2021. De bezwaarfase heeft afgerond negen maanden geduurd en daarmee drie maanden te lang. Dit brengt mee dat 3/9 deel (€ 33,33) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 66,67) voor rekening van de Staat der Nederlanden. De Nederlandse Staat is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 837,- en de wegingsfactor 0,25. [5] Uit doelmatigheidsoverwegingen is een verdeling bij helfte aangewezen. Diezelfde doelmatigheidsoverwegingen brengen echter mee dat een verdeling van € 104,25 (heffingsambtenaar) en € 105 (rechtbank) hier het meest effectief is. De heffingsambtenaar en de Staat wordt opgedragen om ieder de helft van het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 33,33;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 66,67;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar € 24,50 aan griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden;
  • bepaalt dat de Staat der Nederlanden € 24,50 aan griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 104,25 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 105 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van C.J.M. Hendrickx, griffier, op 16 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

3.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
5.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526