ECLI:NL:HR:2023:1338
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Oordeel over vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn van berechting in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting in een belastingkwestie. De Rechtbank Gelderland had op 1 maart 2022 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 27 mei 2020, maar verzuimde te beslissen op het verzoek om schadevergoeding dat op 8 november 2021 was ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank dit verzoek had moeten behandelen, en dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak met afgerond 21 maanden was overschreden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover deze geen beslissing bevatte over het verzoek om schadevergoeding. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 285,71 en € 1.714,29 aan belanghebbende. Daarnaast zijn de kosten van het geding in cassatie en het verzet toegewezen aan de Staatssecretaris en de Staat. De Hoge Raad heeft bij de berekening van de proceskosten rekening gehouden met de waarde per punt zoals vastgesteld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.