ECLI:NL:RBZWB:2023:8001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
BRE-23_2571
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging uitspraak op bezwaar inzake ambtshalve vermindering aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 maart 2023 behandeld. De zaak betreft een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen, omdat de beslissing op bezwaar is genomen door dezelfde persoon die het primaire besluit heeft genomen, wat in strijd is met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in zijn belangen is geschaad, omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden in de bezwaarprocedure. Hierdoor is er sprake van een gebrek in de totstandkoming van de uitspraak op bezwaar.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en draagt de inspecteur op om het bezwaar opnieuw te beoordelen, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank. Tevens dient de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank merkt op dat het procesbelang van belanghebbende niet is uitgesloten, ook al is de inspecteur van mening dat de door belanghebbende aangevoerde grond niet tot een verlaging van de aanslag kan leiden. De rechtbank concludeert dat de uitspraak op bezwaar niet rechtsgeldig is en dat de inspecteur de zaak opnieuw moet behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 maart 2023, betreffende de afwijzende beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2018, met [aanslagnummer]H.86.01 .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Procesverloop
2. Met dagtekening 21 juni 2019 is aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2018 opgelegd.
2.1.
Op 25 juni 2019 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag ontvangen.
2.2.
Bij brief van 15 november 2019 bevestigt de inspecteur dat het bezwaar van belanghebbende wordt meegenomen in de massaalbezwaarprocedure.
2.3.
Met dagtekening 4 februari 2022 heeft de inspecteur collectief uitspraak in de massaalbezwaarprocedure gedaan.
2.4.
Bij brief met dagtekening 10 juni 2022 informeert de inspecteur belanghebbende dat alle deelnemende bezwaarschriften gegrond zijn verklaard en dat ook het bezwaar van belanghebbende is toegewezen voor zover het de rechtsvraag betreft.
2.5.
Bij brief van 15 juli 2022 informeert de inspecteur belanghebbende dat de uitkomst van de oude methode voor belanghebbende gunstiger is en dat daarom de aanslag IB/PVV niet verandert.
2.6.
Bij brief van 3 augustus 2022 verzoekt belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018.
2.7.
Met dagtekening 11 november 2022 beslist de inspecteur op het verzoek van belanghebbende. De inspecteur, in de persoon van [naam] , wijst het verzoek af. De inspecteur overweegt daarbij dat het geboden rechtsherstel niet leidt tot een vermindering van de opgelegde aanslag en dat toepassing van het rechtsherstel zou leiden tot een hogere aanslag.
2.8.
Bij brief van 6 december 2022 maakt belanghebbende bezwaar tegen de afwijzende beslissing van 11 november 2022.
2.9.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 maart 2023 verklaart de inspecteur, in de persoon van [naam] , het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang omdat de volledige rendementsgrondslag is toegerekend aan de partner van belanghebbende.
Toetsingskader
3. In artikel 10:3, derde lid, van de Awb is bepaald dat het mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. Deze bepaling strekt ertoe te waarborgen dat in de bezwaarprocedure een zorgvuldige heroverweging van het eerder genomen primaire besluit plaatsvindt. De heroverweging in de bezwaarprocedure moet dan geschieden door een ander dan degene die in feite het primaire besluit heeft genomen. Het gaat hier om een essentieel voorschrift bij overtreding waarvan moet worden geoordeeld dat de beslissing op het bezwaarschrift onbevoegd is genomen. [1]
4. In dit geval staat vast dat in de bezwaarprocedure de beslissingen namens de inspecteur (mede) zijn genomen door [naam] . De inspecteur heeft betoogd dat ook als een ander dan [naam] de beslissing op bezwaar had genomen, dezelfde conclusie was getrokken en belanghebbende niet in zijn belangen is geschaad.
5. De rechtbank gaat in het betoog van de inspecteur niet mee. Zoals hiervoor is vermeld is sprake van een essentieel voorschrift. Dat dezelfde ambtenaar beide besluiten heeft genomen, is daarmee in strijd. Dat betekent dat degene die de uitspraken op bezwaar heeft gedaan eveneens degene is die (mede) de primaire besluiten heeft genomen. Dat is in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb.
Het argument dat belanghebbende niet in zijn belangen is geschaad, volgt de rechtbank niet. Immers is het een voorschrift dat de inspecteur belanghebbende in de gelegenheid stelt om gehoord te worden. Uit het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat hiertoe een poging is ondernomen. Wat daartoe de aanleiding is geweest, is onduidelijk. Die onduidelijkheid mag naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van belanghebbende komen. Belanghebbende is dus wel in zijn belangen geschaad.
6. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Dat betekent dat sprake is van een gebrek in de totstandkoming van de bestreden uitspraak op bezwaar.
Hoe nu verder?
7. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om de uitspraak op bezwaar te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de inspecteur. Daarbij merkt de rechtbank op dat een procesbelang bestaat als het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, belanghebbende in een betere positie kan brengen. [2] De onderbouwing van de inspecteur die in de bestreden uitspraak op bezwaar tot niet-ontvankelijkheid heeft geleid, miskent deze regel. De omstandigheid dat volgens de inspecteur de door belanghebbende aangevoerde grond niet tot een verlaging van de aanslag kan leiden, betekent op zichzelf namelijk niet dat belanghebbende geen belang heeft bij een bezwaar tegen de aanslag.

Conclusie en gevolgen

8. De uitspraak op bezwaar is onbevoegd genomen, wat in dit geval leidt tot vernietiging van die uitspraak. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Dat betekent dat de inspecteur het bezwaar opnieuw moet beoordelen met inachtneming van wat hiervoor is uiteengezet. De inspecteur dient ook het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
8.1.
De rechtbank merkt aanvullend het volgende op. De motivering bij het beroepschrift is ingediend door zowel belanghebbende als zijn partner waarbij in het beroepschrift wordt verzocht om een uitspraak betreffende
“het ingediende bezwaar door mij en mijn echtgenote tegen de vermogensrendementsheffing 2018”. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om het beroepschrift op grond van artikel 6:15 van de Awb door te zenden naar de inspecteur om in behandeling te nemen als een bezwaarschrift tegen (dan wel verzoek om ambtshalve vermindering van) de aanslag IB/PVV 2018 van de partner van belanghebbende met betrekking tot de box 3 heffing als gevolg van de aan haar toegerekende rendementsgrondslag, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Die mededeling is hierbij gedaan. Nu deze brief reeds in het bezit is van de inspecteur zal de rechtbank hem deze niet opnieuw doen toekomen, maar volstaan met deze mededeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de inspecteur op opnieuw op het bezwaar te beslissen;
- bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- aan deze vergoedt;
- draagt de inspecteur op de brief van 24 april 2023 in behandeling te nemen als een bezwaar tegen, dan wel als verzoek om ambtshalve vermindering van,de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 van de partner van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 17 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie HR 8 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9084 en HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8572.
2.Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878, r.o. 3.4.2.