ECLI:NL:RBZWB:2023:7986

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
BRE 20/5135 en 20/5136
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en omkering van de bewijslast

Op 16 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 20/5135 en 20/5136, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende, een besloten vennootschap die zich bezighoudt met het fokken en verhandelen van hondenpups, tegen de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2013 en 2014 heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de navorderingsaanslagen terecht heeft opgelegd, omdat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan. Dit leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast, waarbij de rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op een redelijke schatting van de meer behaalde winst en de daarover verschuldigde vennootschapsbelasting. Belanghebbende heeft niet het verzwaarde tegenbewijs geleverd dat nodig was om de navorderingsaanslagen te weerleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de administratie van belanghebbende gebreken vertoonde, waardoor deze niet kon dienen als basis voor de aangiften vennootschapsbelasting. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de navorderingsaanslagen in stand blijven, evenals de in rekening gebrachte belastingrente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/5135 en 20/5136

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2013 en 2014 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig met de zaaknummers BRE 20/5124 tot en met 20/5134, BRE 20/5137, BRE 20/5138, BRE 20/6272 en BRE 20/6273 op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens belanghebbende: haar gemachtigde, [bestuurder 1] en [bestuurder 2] . Namens de inspecteur hebben aan de zitting deelgenomen: [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , en [inspecteur 4] .
1.2.
Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht en niet tot te hoge bedragen navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd over de jaren 2013 en 2014. Daartoe is meer in het bijzonder in geschil of belanghebbende meer winst heeft behaald dan zij in haar administratie heeft aangegeven.
2.1.
De rechtbank is kortgezegd van oordeel dat de inspecteur de navorderingsaanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende heeft opgelegd. Omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. De navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting van de meer behaalde winst en de daarover verschuldigde vennootschapsbelasting. Belanghebbende heeft het op haar rustende verzwaarde tegenbewijs niet geleverd. Ook de andere door belanghebbende aangevoerde gronden tegen de navorderingsaanslagen slagen niet. De beroepen zijn daarom ongegrond.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is een besloten vennootschap waarvan de activiteiten hoofdzakelijk bestaan uit het fokken en verhandelen van hondenpups.
3.1.
Enig bestuurder en aandeelhouder van belanghebbende is de besloten vennootschap [b.v. 1] De heer [bestuurder 1] (hierna: [bestuurder 1] ) houdt 73 procent van de aandelen van [b.v. 1] en mevrouw [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2] ) de overige 27 procent. Verder zijn [bestuurder 1] en [bestuurder 2] blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel tot 13 april 2016 enig bestuurders van [b.v. 1]
3.2.
In haar administratie heeft belanghebbende de volgende aantallen aan gefokte, ingekochte, overleden en verkochte honden vermeld:
2013
2014
Eigen gefokte pups
272
289
Ingekochte pups
3.252
3.281
Saldo gefokte en ingekochte pups
3.524
3.57
Overleden pups
210
246
Verkochte pups
3.324
3.067
Saldo overleden en verkochte pups
3.534
3.313
3.3.
Belanghebbende heeft, nadat zij daartoe is uitgenodigd, aangiften vennootschapsbelasting (vpb) voor de jaren 2013 en 2014 gedaan. De aangifte vpb 2013 resulteert in een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 14.457 en de aangifte vpb 2014 resulteert in een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 4.080. De inspecteur heeft de aanslagen vpb voor de jaren 2013 en 2014 overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd.
3.4.
Vervolgens is naar (onder meer) belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Er heeft in dat kader op 11 april 2016 een doorzoeking bij belanghebbende plaatsgevonden, waarbij verschillende gegevens in beslag zijn genomen. Op grond van artikel 55 van de algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is informatie uit dit onderzoek met de inspecteur gedeeld. Ook heeft de inspecteur gegevens van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verkregen.
3.5.
De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van, onder meer, de ingediende aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 2013 en 2014. Na afronding van dat onderzoek zijn de bevindingen vastgelegd in een controlerapport dat aan belanghebbende is toegezonden. In dat controlerapport is onder meer het volgende vermeld:

“5.13 Goederenbeweging

Aan de hand van de financiële administratie is het niet mogelijk een (sluitende) goederenbeweging op te zetten dan wel de juistheid en volledigheid van de goederenbeweging te controleren. Niet bekend zijn de aantallen, ras en chipnummers van de aanwezige honden op de balansdatum. Op de inkoop- en verkoopfacturen wordt alleen melding gemaakt van de aantallen inkopen en verkopen zonder verdere informatie betreffende ras en/of chipnummers van de geleverde honden, waarbij opgemerkt dient te worden dat op diverse inkoopfacturen de aantallen worden ingevuld door de heer [naam] , de vader van [bestuurder 1] . Daarnaast is vastgesteld dat niet alle inkopen en verkopen worden verantwoord in de financiële administratie van [belanghebbende] B.V.. Ook is niet bekend c.q. geregistreerd hoeveel pups er daadwerkelijk zijn geboren en gestorven binnen [belanghebbende] B.V. De door [b.v. 2] uit [plaats 2] opgehaalde kadavers worden gefactureerd in kilogrammen in plaats van het aantal stuks zonder verder aan te geven welke diersoort het betreft.
Uitgaande van de diverse benaderingen om de te weinig aangegeven verkopen honden te bepalen geeft dit het volgende beeld:
2013
2014
2015
Traces (hoofdstuk 5.5)
469 stuks
99 stuks
156 stuks
Puppypakketten (hoofdstuk 5.9)
1.535 stuks
1.097 stuks
944 stuks
Paspoorten (hoofdstuk 5.10)
2.100 stuks
800 stuks
1.240 stuks
Microchips (hoofdstuk 5.11)
-1.280 stuks
1.975 stuks
3.737 stuks
Entingen (hoofdstuk 5.12)
796 stuks
101 stuks
501 stuks
Voor de theoretische berekening hebben we ervoor gekozen uit te gaan van het aantal paspoorten/vaccinatieboekjes en wel om de volgende redenen:
 Mogelijk dat niet alle leveringen vanuit Hongarije in Traces zijn gemeld of dat in Traces te lage aantallen zijn aangegeven. Tevens mogelijk dat er (veel) meer geboorten zijn geweest van eigen fokteven;
 Mogelijk dat met betrekking tot verkochte pups aan particulieren in Duitsland en België geen relatiekaart is ingevuld;
 Niet alle pups zijn op het bedrijf zelf gechipt, derhalve is er sprake van meer pups dan ingekochte microchips;
 Het is onduidelijk hoeveel entingen de pups uit Hongarije in Nederland hebben gekregen. Het is mogelijk dat zij geen entingen hebben gekregen, dat zij één enting hebben gekregen of dat zij twee entingen hebben gekregen alvorens te zijn verkocht aan handelaren en particulieren. Hetzelfde geldt voor de pups die binnen de onderneming zelf zijn gefokt.
Voor de theoretische berekening van de correctie omzet niet geboekte verkopen pups gaan wij derhalve uit van 2.100 meer verkopen pups in het jaar 2013, 800 meer verkopen pups in het jaar 2014 en 1.240 meer verkopen pups in het jaar 2015.
[…]
7.1
Omzet
Zoals gesteld kan de financiële administratie van [belanghebbende] B.V. niet dienen als basis voor enig ingediende fiscale aangifte. De omzetcorrectie wordt theoretisch berekend.
Goederenbeweging
Wat betreft de goederenverloop is besloten aansluiting te zoeken bij de aankopen paspoorten (zie hoofdstukken 5.13 en 5.18). Dit resulteert in 2.100 meer verkopen pups in 2013, 800 meer verkopen pups in 2014 en 1.240 meer verkopen pups in 2015.
Omdat een ondernemer bij levering aan een andere ondernemer verplicht is een factuur uit te reiken ligt het voor de hand dat de pups in het particuliere circuit zijn verkocht. De gemiddelde verkoopprijs aan particulieren bedraagt in 2013, 2014 en 2015 afgerond € 400 per pup.
De correctie voor de vennootschapsbelasting 2013 bedraagt 2.100 x € 400 x 100/121 is € 694.215
De correctie voor de vennootschapsbelasting 2014 bedraagt 800 x € 400 x 100/121 is € 264.462
[…]
7.2
Te laag aangegeven omzet particuliere verkopen
Middels derdenonderzoeken is vastgesteld dat de omzet particulieren niet voor juiste bedragen is verantwoord in de financiële administratie. Aan particulieren is gevraagd wat zij voor de aankoop van hun pup betaald hebben. De verkregen informatie is vergeleken met hetgeen in de financiële administratie van de vennootschap is verantwoord. Hierbij is vastgesteld dat met grote regelmaat de verantwoorde omzet in de administratie van [belanghebbende] B.V. afwijkt van de werkelijk ontvangen bedragen. We hebben deze afwijking omgezet in een percentage van de omzet. Met betrekking tot het jaar 2013 is de afwijking 9,9% op 39 reacties, met betrekking tot het jaar 2014 is de afwijking 9,9% op 26 reacties en met betrekking tot het jaar 2015 is de afwijking 14,8% op 30 reacties.
De verantwoorde omzet particulieren 2013 bedraagt € 229.512,39, de verantwoorde omzet particulieren 2014 bedraagt € 301.289,25 en de verantwoorde omzet particulieren 2015 bedraagt € 360.247,90. Alle genoemde bedragen zijn exclusief omzetbelasting.
De correctie voor de vennootschapsbelasting 2013 bedraagt € 229.512 x 9,9% is € 22.721
De correctie voor de vennootschapsbelasting 2014 bedraagt € 301.289 x 9,9% is € 29.827
3.6.
Naast voornoemde correcties heeft de inspecteur in het controlerapport tevens de volgende correcties vennootschapsbelasting aangekondigd:
  • correctie wegens een niet ingeboekte aankoop (- € 4.278 voor 2013);
  • correcties wegens kosten voor paarden en pluimvee (€ 5.982 voor 2013 en € 4.933 voor 2014); en
  • correcties in verband met extra loonlasten (- € 25.480 voor 2013 en -€ 44.408 voor 2014).
3.7.
De inspecteur heeft de correcties van de belastbare winst en belastbaar bedrag voor de vennootschapsbelasting berekend op € 693.160 (2013) en € 254.814 (2014). Over de vervolgens nieuw vastgestelde belastbare bedragen heeft de inspecteur vennootschapsbelasting berekend (€ 166.903 over 2013 en € 54.722 over 2014). Deze bedragen heeft de inspecteur vervolgens door middel van de navorderingsaanslagen, vermeerderd met in rekening gebrachte belastingrente (€ 51.631 over 2013 en € 12.669 over 2014), bij belanghebbende nagevorderd.
3.8.
De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen en rentebeschikking in bezwaar gehandhaafd. Tegen die beslissing komt belanghebbende in beroep.

Motivering

4. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling of de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd, behandelt zij allereerst de stelling van belanghebbende dat de inspecteur jegens haar vooringenomen heeft gehandeld.
Betrokkenheid [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2]
4.1.
Belanghebbende heeft kortgezegd aangevoerd dat de ambtenaren [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] een dubbelrol vervulden door hun betrokkenheid zowel bij het strafrechtelijk proces als de fiscale procedure en die dubbelrol hebben misbruikt. Zij hebben namelijk jegens belanghebbende vooringenomen gehandeld. Die vooringenomenheid volgt onder meer uit verschillende opmerkingen die de betreffende ambtenaren over het onderzoek (intern) hebben gemaakt, en hun rol bij het hoorgesprek in bezwaar, aldus belanghebbende.
4.2.
De rechtbank komt hierover tot het volgende oordeel. Het enkele feit dat de ambtenaren [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] betrokken waren bij zowel het strafrechtelijk onderzoek als het opleggen van de onderhavige belastingaanslagen en de behandeling van de hiertegen gerichte bezwaren, is onvoldoende voor het oordeel dat deze ambtenaren in de fiscale procedure niet onbevooroordeeld jegens belanghebbende kunnen handelen. Dat zou anders zijn indien de ambtenaren hun dubbelrol hebben misbruikt, dan wel de aan hen toekomende bevoegdheden voor een ander doel hebben gebruikt dan waarvoor deze aan hun zijn toebedeeld. De rechtbank ziet in de stukken van het dossier, waaronder ook de twee bijlagen waar belanghebbende in dit kader expliciet op heeft gewezen, echter geen aanleiding voor het oordeel dat de ambtenaren [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] op een oneigenlijke wijze gebruik hebben gemaakt van hun dubbelrol. Het beroep van belanghebbende kan daarom in zoverre niet slagen.
Vereiste aangifte
4.3.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of belanghebbende de vereiste aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 2013 en 2014 heeft gedaan.
4.4.
De inspecteur stelt dat belanghebbende voor beide jaren niet de vereiste aangiften vennootschapsbelasting heeft gedaan omdat volgens hem belanghebbende meer winst heeft behaald met de verkopen van honden dan in haar aangiften vennootschapsbelasting is aangegeven. Er is daarom te weinig belasting geheven zodat, aldus de inspecteur, op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Dat betekent dat belanghebbende overtuigend dient aan te tonen dat de navorderingsaanslagen niet naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Belanghebbende heeft deze stelling betwist en aangevoerd dat zij de aangiften naar de juiste bedragen heeft ingediend en omkering en verzwaring van de bewijslast daarom niet aan de orde is.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de onderhavige jaren geen informatiebeschikking heeft genomen. Omkering en verzwaring van de bewijslast is dan alleen aan de orde als de inspecteur aannemelijk maakt dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan, omdat te weinig belasting is geheven. Deze toets moet voor ieder jaar afzonderlijk worden aangelegd. Daar bij komt dat het niet aangegeven bedrag aan belasting in verhouding tot het verschuldigde bedrag aan belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk moet zijn en belanghebbende zich daarvan bewust was of zich daarvan bewust moest zijn.
4.6.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan zal de inspecteur aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken die deze conclusie rechtvaardigen. Onderdeel van zulke feiten en omstandigheden kan zijn dat de administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winst- en omzetberekening. Indien dergelijke gebreken aan de orde zijn, brengt een redelijke bewijslastverdeling mee dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de winst, waarna de belastingplichtige aannemelijk dient te maken dat en waarom haar winst lager is. [1]
4.7.
De inspecteur voert aan dat hij de aantallen verkochte honden in de administratie van belanghebbende heeft getracht te controleren door middel van een vergelijking met informatie over die aantallen uit vijf andere bronnen (zie 3.5). De administratie van belanghebbende sluit echter met geen van de informatie uit die vijf bronnen aan, zodat de administratie gebreken vertoont, aldus de inspecteur. Belanghebbende betwist de onderzoeksmethode van de inspecteur. Daartoe stelt zij - kortgezegd en in de woorden van de rechtbank - dat de bronnen die de inspecteur heeft gebruikt, niet geschikt zijn om haar administratie te controleren. Dat de administratie gebrekkig is, kan uit die bronnen daarom niet worden geconcludeerd, aldus belanghebbende.
4.8.
De rechtbank overweegt dat de door de inspecteur onderzochte bronnen weliswaar primair niet bedoeld zijn om het aantal inkopen en verkopen van honden vast te leggen, maar dat met inachtneming van die achtergrond de uit die bronnen afkomstige informatie wel kan worden gebruikt als controlemiddel van de eigen bijgehouden administratie. In dit geval kan met geen van de vijf door de inspecteur gebruikte verschillende controlemethoden enigszins een aansluiting worden gemaakt met de aantallen honden uit de administratie van belanghebbende. Daarbij wijst de informatie uit die bronnen ook steeds in de richting dat er aanzienlijk meer honden zijn verkocht dan uit de administratie volgt. Omdat hetgeen geadministreerd is zodanig afwijkt van de informatie die uit ieder van de controlemiddelen volgt, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat de administratie van belanghebbende op het punt van de aantallen verkochte honden en dus de genoten omzet gebreken vertoont.
Daar komt nog bij dat de in administratie opgenomen stukken zelf ook gebrekkig zijn. Zo hebben de verkoopovereenkomsten van honden geen doorlopende nummering, ontbreken op die stukken ook chipnummers van de honden en ontbreken NAW-gegevens van de afnemers, en wordt op inkoopfacturen niet het aantal ingekochte honden, de rassen, leeftijden en geslacht van de honden vermeld (zie 3.5). Ook de kasadministratie is niet volledig en tot slot heeft belanghebbende geen voorraadadministratie bijgehouden. Anders dan belanghebbende stelt, is het gelet op deze administratieve gebreken niet mogelijk de goederenbeweging van de honden binnen de onderneming te volgen.
4.9.
De rechtbank acht de gebreken van zodanige aard en omvang dat zij tot de conclusie leiden dat de gevoerde administratie niet voldoet aan de in artikel 52 eerste lid van de AWR gestelde eisen en dat zij dus niet kan dienen als grondslag voor het doen van de aangiften vennootschapsbelasting. De argumenten die belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd zijn onvoldoende om tot een ander bewijsoordeel te komen.
4.10.
Het voorgaande betekent dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de hoogte van de winst, waarna belanghebbende aannemelijk dient te maken dat en waarom haar winst lager is geweest. [2]
4.11.
De inspecteur heeft een berekening gemaakt van het aantal binnen de onderneming meer verkochte honden – welke niet in de administratie zijn opgenomen - aan de hand van het in 2013 en 2014 aantal ingekochte hondenpaspoorten bij [firma] . De inspecteur heeft toegelicht voor deze berekenwijze te hebben gekozen omdat deze, in vergelijking met andere onderzoeksmethoden, de werkelijkheid het best benaderd. De inspecteur heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat voor iedere hond die wordt verkocht een hondenpaspoort wordt gevoegd en heeft daarom het aantal ingekochte hondenpaspoorten als schatting van de meer verkochte honden genomen. In die schatting heeft de inspecteur geen rekening gehouden met de volgens de administratie van belanghebbende zelf gefokte honden omdat (i) niet uit te sluiten is dat belanghebbende ook nog bij andere leveranciers paspoorten heeft aangeschaft, en (ii) belanghebbende geen voorraadadministratie van de paspoorten heeft bijgehouden, waardoor belanghebbende mogelijk nog hondenpaspoorten op voorraad had. Ook heeft de inspecteur in de schatting geen rekening gehouden met honden die uit het buitenland afkomstig zijn, omdat die honden conform de regelgeving al beschikken over een hondenpaspoort. Voor het jaar 2013 gaat het daarom om 2.100 ingekochte paspoorten en moet het dus gaan om evenveel meer verkochte honden, en voor het jaar 2014 om 800 ingekochte paspoorten en moet het dus gaan om evenveel meer verkochte honden. Vervolgens heeft de inspecteur de verkoopprijs per hond gesteld op € 400. Die prijs heeft de inspecteur gebaseerd op de in die jaren gemiddelde verkoopprijs van honden aan particulieren, zoals die prijs uit de eigen administratie van belanghebbende volgt. In beroep heeft de inspecteur gesteld dat die verkoopprijs eigenlijk nog te laag is, aangezien particulieren in het derdenonderzoek over het algemeen hebben aangegeven meer te hebben betaald voor de aanschaf van hun hond. De inspecteur heeft ter berekening van de meer genoten winst het bedrag van € 400 verminderd met omzetbelasting maar verder geen rekening gehouden met voor de extra verkochte honden gemaakte kosten.
Op grond van het voorgaande heeft de inspecteur de winst wegens de verkochte honden welke verkopen niet zijn opgenomen in de administratie geschat op de volgende bedragen:
  • Voor het jaar 2013: € 694.215 (2.100 paspoorten maal € 400 per verkochte hond verminderd met de daarin begrepen 21 procent omzetbelasting).
  • Voor het jaar 2014: € 264.462 (800 paspoorten maal € 400 per verkochte hond verminderd met de daarin begrepen 21 procent omzetbelasting).
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met deze berekening zijn schatting van de hoogte van de niet aangegeven winst voor de meer verkochte honden, en de daarover verschuldigde vennootschapsbelasting, voldoende heeft gemotiveerd.
4.13.
Met hetgeen belanghebbende hiertegen heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat en waarom de winst uit de verkopen lager is dan door de inspecteur is berekend. De enkele stellingen van belanghebbende dat (i) zij ook hondenpaspoorten voegde bij honden die afkomstig waren uit het buitenland en bij de in haar administratie aangegeven eigen gefokte hondenpups, (ii) de prijs van € 400 per verkochte hond te hoog is en (iii) de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met kosten voor de meer verkochte honden, zijn daarvoor onvoldoende.
4.14.
Gelet op voorgaande volgt de rechtbank de schatting van de inspecteur van de winst en de daarover verschuldigde vennootschapsbelasting.
4.15.
De niet aangegeven bedragen aan winst, en daarmee ook de verschuldigde vennootschapsbelasting, zijn in verhouding tot het totaal verschuldigde bedrag aan belasting voor ieder jaar zowel absoluut als relatief aanzienlijk. Belanghebbende moet zich daar bovendien ten tijde van het doen van de aangiften bewust van zijn geweest. De rechtbank overweegt in dat verband dat de bewustheid van de heer [bestuurder 1] , als bestuurder van belanghebbende, in dit geval aan belanghebbende moet worden toegerekend. Gelet op de hoogte van de bedragen, de omstandigheid dat de administratie gebreken bevat en de verhullende wijze waarop de omzet buiten de administratie is gehouden, acht de rechtbank aannemelijk dat hij zich ervan bewust was, dan wel moest zijn, dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven indien de aangifte op die administratie wordt gebaseerd.
4.16.
De rechtbank komt tot de conclusie dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan, zodat de bewijsregel van artikel 27e van de AWR, moet worden toegepast. Dat betekent dat op belanghebbende de last komt te rusten om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat en in hoeverre de opgelegde navorderingsaanslagen onjuist zijn.
Redelijke schatting
4.17.
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de navorderingsaanslagen niet naar willekeur vastgesteld mogen worden, maar moeten berusten op een redelijke schatting. In dat kader rust op een inspecteur de taak zijn schatting zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. [3] Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, voor zover zij de juistheid van de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren. [4]
4.18.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.11 tot en met 4.14 is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslagen voor zover deze zien op de het aantal meer verkochte honden, berusten op een redelijke schatting. Datzelfde geldt voor de correcties die de inspecteur heeft doorgevoerd in verband met (i) te laag aangegeven omzet particuliere verkopen, (ii) een niet ingeboekte aankoop, (iii) kosten voor paarden en pluimvee, en (iv) extra loonlasten (zie 3.5 en 3.6). De rechtbank acht ook die schattingen, gelet op de motivering die de inspecteur in het controlerapport heeft gegeven, niet willekeurig of onredelijk.
4.19.
Met hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht, heeft zij niet overtuigend aangetoond dat de navorderingsaanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
Vertrouwensbeginsel
4.20.
Belanghebbende heeft tot slot aangevoerd dat reeds over de jaren 2007 tot en met 2009 bij haar voorganger (een vof) een boekenonderzoek heeft plaatsgevonden. Tijdens dat onderzoek heeft de inspecteur de werkwijze van de vof, de wijze van administreren en factureren goedgekeurd, aldus belanghebbende. In dat controlerapport stonden namelijk geen verbeterpunten. Omdat belanghebbende de werkwijze van de vof heeft voortgezet, stelt zij uit dat boekenonderzoek het gerechtvaardigd vertrouwen te mogen ontlenen dat ook voor de jaren 2013 tot en met 2015 zij aan haar fiscale verplichtingen voldeed. Om die reden moeten de navorderingsaanslagen worden vernietigd, aldus belanghebbende.
De inspecteur heeft de gestelde schending van het vertrouwensbeginsel gemotiveerd betwist.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Belanghebbende mag namelijk aan het uitgevoerde boekenonderzoek over de jaren 2007 tot en met 2009, waarvan in 2012 een controlerapport is opgesteld, redelijkerwijs niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat haar wijze van administreren in latere jaren akkoord zou worden bevonden. Enerzijds heeft de inspecteur in het controlerapport de administratie van de vof niet expliciet goedgekeurd, en anderzijds kan die goedkeuring ook niet impliciet uit het controlerapport worden afgeleid. Uit het betreffende controlerapport leidt de rechtbank namelijk af dat kennelijk ook toen de administratie van de vof de inspecteur niet overtuigde, omdat de inspecteur zelf een goederenbeweging opstelde en destijds ook contact heeft opgenomen met een derde om de betreffende aantallen honden te controleren.
Daar komt nog bij dat ook als belanghebbende het rapport redelijkerwijs wel zo mocht interpreteren dat de wijze van administreren door de inspecteur destijds akkoord werd bevonden, het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Daaruit volgt namelijk niet dat het niet administreren van omzet dan ook zou zijn goedgekeurd. Ook daarom kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
4.22.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. In al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd tegen de navorderingsaanslagen ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2013 en 2014 in stand blijven. Hetzelfde geldt voor de bij die navorderingsaanslagen in rekening gebrachte belastingrente, waartegen belanghebbende geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, en mr. drs. J.H. Bogert en mr. V.A. Burgers, leden, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 16 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad van 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086, r.o. 3.1.3.
2.Vgl. Hoge Raad van 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086, r.o. 3.2.2
3.Hoge Raad van 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401.
4.Hoge Raad van 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.