ECLI:NL:RBZWB:2023:7958

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5873
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van AOW-pensioen en de vraag van ingezetenschap

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een AOW-pensioen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiser, die in 2008 met zijn inmiddels overleden echtgenote een wereldreis begon, heeft in 2022 een aanvraag voor AOW ingediend. De Svb kende hem een AOW-pensioen toe met ingang van 25 juni 2022, maar paste een korting van 8% toe omdat eiser niet verzekerd was over een bepaalde periode. Eiser maakte bezwaar tegen deze korting, wat leidde tot een herziening van de Svb, die de korting verlaagde naar 6%. De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van de Svb aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser over de periode van 24 mei 2009 tot 27 april 2010 niet als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt, waardoor hij niet verzekerd was voor de AOW. De rechtbank concludeert dat de Svb op goede gronden een korting op het AOW-pensioen heeft toegepast, en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5873 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser,

en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht (de Svb), verweerder,
(gemachtigde: mr. A. Marijnissen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning aan hem van een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van 25 juni 2022.
De Svb heeft aan eiser met het besluit van 8 juli 2022 een AOW-pensioen toegekend.
Met het bestreden besluit van 4 november 2022 op het bezwaar van eiser heeft de Svb dat bezwaar gegrond verklaard.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de Svb. Ter zitting is het onderzoek geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen om stukken te overleggen.
Met de brief van 12 juni 2023 heeft eiser stukken overgelegd.
Daarop heeft de Svb met de brief van 29 juni 2023 gereageerd.
Eiser heeft op die brief met de brief van 21 juli 2023 een reactie gegeven.
Partijen is vervolgens verzocht om aan te geven of een nadere zitting gewenst is. Omdat partijen daarop niet hebben gereageerd, heeft de rechtbank het onderzoek op
4 oktober 2023 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser en zijn inmiddels overleden echtgenote hebben in 2008 hun huis verkocht en zijn vanaf 24 mei 2008 een wereldreis gaan maken. Die reis heeft circa 2 jaar geduurd. Over de periode van 27 april 2010 tot 13 augustus 2012 hebben eiser en zijn echtgenote in België gewoond. Daarna zijn zij teruggekeerd naar Nederland.
2.2.
Eiser heeft op 4 april 2022 bij de Svb een aanvraag ingediend voor een AOW-pensioen.
2.3.
Met het primaire besluit van 8 juli 2022 heeft de Svb aan eiser met ingang van
25 juni 2022 een AOW-pensioen toegekend. Daarop is een korting van 8% toegepast omdat eiser over de periode van 24 mei 2008 tot en met 30 september 2012 (afgerond op 4 jaar) niet verzekerd is geweest.
2.4.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.5.1.
Met het bestreden besluit heeft de Svb dit bezwaar gegrond verklaard. Volgens de Svb is eiser niet verzekerd over de periode van 24 mei 2009 tot en met 30 september 2012 (afgerond op 3 jaar). Op eisers AOW-pensioen wordt een korting van 6% toegepast. De Svb herroept in zoverre het primaire besluit.
2.5.2.
Als een betrokkene langer dan een jaar uit Nederland vertrekt maar dit vertrek niet meteen een definitief karakter heeft, beschouwt de Svb hem het eerste jaar na vertrek nog als ingezetene. Na dit jaar eindigt het ingezetenschap, tenzij de feitelijke omstandigheden het (voorlopig) handhaven van het ingezetenschap rechtvaardigen.
2.5.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de periode van 24 mei 2008 tot en met 27 april 2010. De Svb beperkt zich in heroverweging derhalve tot deze periode.
2.5.4.
De Svb concludeert dat eiser het eerste jaar van zijn wereldreis, van 24 mei 2008 tot en met 23 mei 2009, nog als ingezetene kan worden aangemerkt. Uit de feitelijke omstandigheden is niet gebleken dat eisers verblijf in het buitenland over deze periode een definitief karakter had.
2.5.5.
Over de periode van 24 mei 2009 tot en met 30 september 2012 beschouwt de Svb eiser als niet-verzekerd. Daarbij vindt de Svb van belang dat eiser bij zijn vertrek zijn koopwoning heeft verkocht en zich heeft uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (Brp). Eiser heeft zijn auto en inboedel elders opgeslagen. Enerzijds kan dit erop wijzen dat het verblijf in het buitenland tijdelijk is, anderzijds dat eiser in Nederland geen gebruik meer maakt van die bezittingen.
2.5.6.
De overige door eiser genoemde omstandigheden – zoals dat hij contacten in Nederland heeft onderhouden, een aantal keren is teruggekeerd, aangifte inkomstenbelasting (IB) heeft gedaan, in Nederland een correspondentieadres, een Nederlandse bankrekening, huisarts en tandarts en verzekeringen had, een Nederlandse auto waarvoor hij wegenbelasting heeft betaald en zijn vennootschap in Nederland is gevestigd – acht de Svb onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser over de periode van 24 mei 2009 tot en met 30 september 2012 in Nederland woonde.
2.5.7.
De Svb concludeert dat eiser over deze periode geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, zodat hij eiser niet aanmerkt als ingezetene van Nederland en als niet-verzekerd aanmerkt.

Beroep

3.1.
Eiser betwist dat hij over de periode van 24 mei 2009 tot en met 27 april 2010 niet verzekerd was voor de AOW.
3.2.
Eiser stelt dat de feiten tussen partijen niet ter discussie staan. Volgens eiser trekt de Svb daaruit echter een onjuiste conclusie.
De Svb doet de feiten ten onrechte af als weinig relevant. Alleen de aantekening in de Brp en het feit dat eiser na verkoop van de woning niet direct een andere woning heeft gekocht of gehuurd, vindt de Svb van belang. De gang van zaken rond de aantekening in de Brp vindt de Svb ten onrechte niet relevant. Indertijd hebben eiser en zijn echtgenote bij de gemeente Nederlek aangegeven dat zij langere tijd wilden gaan reizen en daarom nog geen ander huis hadden gekocht of gehuurd, maar wel met enige regelmaat in Nederland bij familie of vrienden zouden verblijven en een correspondentieadres hadden. De ambtenaar vond dat niet relevant en wilde een feitelijk woonadres en heeft eigenmachtig ingevuld: ‘vertrokken op 23 mei 2008 naar Chili’. Eiser heeft het er maar bij gelaten, niet realiserende dat dat vele jaren later ingrijpende gevolgen zou hebben. Eiser had op dat moment helemaal niet het plan Nederland te verlaten en zich in het buitenland te vestigen.
3.3.
Eiser stelt dat er van emigratie of het definitief verlaten van Nederland geen sprake was en dat het feit dat hij en zijn echtgenote na afloop van het reizen in België zijn gaan wonen, niet relevant is. Zij zijn uit nood in België gaan wonen omdat er in de buurt van [plaats 2] geen passende woonruimte te vinden was. Pas in 2012 is in [plaats 3] een passende woning gevonden. Eiser betwist niet dat hij in de periode dat hij in België heeft gewoond, niet verzekerd is geweest.
3.4.
Eiser heeft gedurende 2 jaar inkomstenbelasting en sociale premies betaald en de Belastingdienst heeft over de in geding zijnde periode verrekend. De Belastingdienst heeft blijkbaar geconcludeerd dat eiser nog steeds in Nederland woonachtig was.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser hangende beroep en na schorsing van de behandeling ter zitting zijn aangiftes IB over de jaren 2008 tot en met 2010 overgelegd en de voorlopige aanslag IB over 2009.
Het ligt volgens eiser niet voor de hand dat hij allerlei substantiële kosten in Nederland is blijven maken als hij definitief uit Nederland zou zijn vertrokken.

Verweer

4.1.
De Svb stelt terecht te hebben vastgesteld dat eiser over de periode van
24 mei 2009 tot en met 27 april 2010 niet verzekerd was voor de AOW.
4.2.
Eiser en zijn overleden echtgenote zijn in 2008 uitgeschreven uit de Brp. Zij hadden hun huis verkocht, waardoor zij niet meer beschikten over woonruimte in Nederland, en gingen voor onbepaalde tijd reizen. Aansluitend hebben zij in België gewoond.
4.3.
De Svb heeft eiser het eerste jaar na vertrek nog aangemerkt als ingezetene. Er zijn echter geen feitelijke omstandigheden die het langer handhaven van ingezetenschap rechtvaardigen. Dat eiser nog banden met Nederland heeft onderhouden en in Nederland belasting heeft betaald is hiervoor onvoldoende. Er waren geen aanwijzingen dat eiser op korte termijn naar Nederland zou terugkeren. Dat is ook niet gebeurd; na hun reis zijn eiser en zijn echtgenote in België gaan wonen.
4.4.
In de door eiser overgelegde aangiftes en aanslag IB ziet de Svb geen aanleiding voor een ander standpunt.
Uit deze stukken blijkt niet dat de Belastingdienst een beoordeling van de feiten en omstandigheden met betrekking tot eisers ingezetenschap heeft verricht. Dat eiser over 2009 aangifte heeft gedaan als binnenlands belastingplichtige leidt dan ook niet tot de conclusie dat hij ingezetene was.
Daarnaast heeft eiser over 2010 aangifte gedaan middels een C-biljet. Dit biljet wordt gebruikt als iemand niet in Nederland woont. Op dit biljet heeft eiser vermeld dat hij niet verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen.
4.5.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat de Belastingdienst premies geïnd heeft. Dit blijkt volgens de Svb echter niet uit de overgelegde stukken. Uit de aangifte 2009 blijkt dat er geen sprake was van betaling van premies volksverzekeringen. Uit de aangifte 2010 valt niet op te maken of sprake was van premieafdracht.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de Svb op goede gronden een korting op eisers AOW-pensioen toepast.
5.2.
De Svb kort eisers pensioen omdat hij een periode geen ingezetene van Nederland is geweest en daarmee niet verzekerd is geweest voor de AOW.
5.3.
Op grond van de artikelen 2, 3, 6 en 13 van de AOW wordt op het ouderdomspensioen een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar dat de pensioengerechtigde niet verzekerd is geweest, omdat hij geen ingezetene was. Ingezetene is degene, die in Nederland woont. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Volgens vaste rechtspraak [1] komt het er bij de beoordeling van ingezetenschap op aan of de omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Het is de exclusieve taak van de rechter om in procedures als de onderhavige het wettelijk begrip ingezetene uit te leggen. Daarmee is niet gezegd dat de Svb geen wetsinterpreterende beleidsregels mag opstellen maar deze regels kunnen de rechter niet binden. Zij zijn in het algemeen dus niet van doorslaggevende betekenis voor het antwoord op de vraag of een betrokkene als ingezetene moet worden aangemerkt. Wel moet steeds beoordeeld worden of de Svb zijn beleidsregels over dit onderwerp, voor zover daarin sprake is van een begunstigende uitleg van de wet, ook stelselmatig heeft toegepast.
In de Beleidsregel SB1027 heeft de Svb neergelegd dat in het geval betrokkene het voornemen heeft om langer dan een jaar buiten Nederland te verblijven en het vertrek geen definitief karakter heeft, het uitgangspunt is dat naarmate betrokkene langer buiten Nederland verblijft het waarschijnlijk is dat de band met Nederland minder sterk wordt. In gevallen waarin het onderzoek naar de feitelijke omstandigheden niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een definitief verblijf in het buitenland beschouwt de Svb betrokkene het eerste jaar na het feitelijk vertrek uit Nederland (nog) als ingezetene. Na dat jaar beschouwt de Svb het ingezetenschap als geëindigd, tenzij betrokkene zelf aantoont dat de feitelijke omstandigheden het (voorlopig) handhaven van het ingezetenschap rechtvaardigen. Als drie jaar zijn verlopen na de datum van vertrek uit Nederland, beschouwt de Svb het ingezetenschap zonder meer als geëindigd. De periode van verblijf buiten Nederland heeft dan zo lang geduurd, dat betrokkene niet langer geacht wordt een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland te hebben. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen maakt de Svb op deze regel een uitzondering.
5.4.
Het geschil beperkt zich tot de periode van het tweede jaar van eisers wereldreis, van 24 mei 2009 tot en met 27 april 2010. Over het eerste jaar van eisers wereldreis neemt de Svb ingezetenschap en daarmee verzekering voor de AOW aan en eiser betwist niet over de periode dat hij aansluitend in België woonde, van 28 april 2010 tot en met 13 augustus 2012, niet verzekerd te zijn geweest voor de AOW.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb over de periode in geschil terecht geen ingezetenschap aangenomen. Eiser was uitgeschreven uit de Brp, had geen duurzame woonruimte/woning meer in Nederland en was reeds een jaar uit Nederland vertrokken. Voorts heeft eiser ter zitting verklaard dat er geen einddatum aan zijn wereldreis gekoppeld was en dat het theoretisch mogelijk was geweest dat hij niet was teruggekeerd naar Nederland. Zijn vertrek was daarmee in beginsel voor onbepaalde tijd en eiser had niet per se de intentie om terug te keren naar Nederland. Deze omstandigheden tezamen duiden er volgens de rechtbank op dat de duurzame band van persoonlijke aard met Nederland was verbroken.
5.6.
Eiser heeft gesteld dat hij tijdens zijn wereldreis contacten heeft onderhouden met Nederland, dat hij in de periode in geschil 2 à 3 weken in Nederland heeft verbleven en dat hij belastingen, verzekeringen en premies is blijven betalen.
Deze banden met Nederland zijn, tegen de hiervoor onder 5.5. geschetste omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende zwaarwegend om eiser als ingezetene van Nederland te (blijven) beschouwen. Zo is niet gebleken dat in het kader van de betaling van belastingen, verzekeringen en premies expliciet eisers ingezetenschap over de periode in geschil is beoordeeld. Daaraan hecht de rechtbank derhalve niet de waarde die eiser daaraan gehecht wenst te zien.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank komt tot de slotsom dat eiser over de periode van 24 mei 2009 tot en met
27 april 2010 niet als ingezetene kan worden aangemerkt. Daardoor was hij niet verzekerd voor de AOW. De Svb past daarom op goede gronden een korting toe op eisers AOW-pensioen.
Het beroep is ongegrond.
Als gevolg daarvan heeft eiser geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 15 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Ouderdomswet
Artikel 2
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3
1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
3. Hij die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.
Artikel 6
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
Artikel 13
1. Op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 wordt een korting toegepast van 2%:
a. voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest;
Beleidsregel SB1022
Op basis van artikel 6, eerste lid, onder a van de AOW en AKW, artikel 13, eerste lid, onder a van de Anw en artikel 2.1.1, eerste lid, onder a van de Wlz is een ingezetene verplicht verzekerd, tenzij hij niet onvoorwaardelijk tot Nederland is toegelaten of sprake is van één van de uitzonderingen opgesomd in KB 746. Ingezetene is degene die in Nederland woont (artikel 2 AOW en AKW, artikel 6 Anw en artikel 1.2.1 Wlz). Waar iemand woont of waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (artikel 3 AOW en AKW, artikel 7 Anw en artikel 1.2.2 Wlz).
Bij de beoordeling van het ingezetenschap steunt de SVB in de praktijk sterk op de basisregistratie personen (BRP). De SVB kan echter periodes van ingezetenschap aannemen die afwijken van de BRP-indicatie. De SVB verricht nader onderzoek als zij over aanwijzingen beschikt die duiden op een van de BRP-indicatie afwijkende situatie of wanneer de betrokkene daar uitdrukkelijk om verzoekt. Daarbij hanteert de SVB het volgende beleid, dat is ontwikkeld op grond van omvangrijke jurisprudentie.
Een persoon wordt geacht in Nederland te wonen als tussen hem en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. Of sprake is van zulk een band, moet worden beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval (HR 21 januari 2011 en HR 4 maart 2011). Objectieve en subjectieve factoren als woon- en werkomgeving, gezin, financiën en inschrijving in het bevolkingsregister worden tegen elkaar afgewogen om tot een eindoordeel te komen; er wordt niet beslist op basis van één factor, het onderlinge verband van factoren is doorslaggevend.
Uit de jurisprudentie blijkt voorts dat de wil van een betrokkene om in Nederland te wonen van belang kan zijn. De intentie dient echter te worden beoordeeld aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden. Op de intentie van een betrokkene wordt geen acht geslagen als deze niet objectief kan worden vastgesteld. Evenmin komt aan de intentie enig belang toe als deze niet kan worden verwezenlijkt. Het enkele voornemen zich in Nederland te vestigen vormt op zichzelf nimmer een afdoende omstandigheid voor het aannemen van ingezetenschap (HR 17 januari 1996).
Een factor waarop de SVB in het bijzonder acht slaat is de duurzaamheid van het verblijf in Nederland of elders. De SVB past naar analogie de beleidsregels toe ten aanzien van het verlies van ingezetenschap na vertrek uit Nederland (zie SB1027 over einde verplichte verzekering na vertrek uit Nederland).
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 volgt dat de mogelijkheid bestaat dat iemand volgens de maatstaven van de toepasselijke bepalingen uit de AOW, de Anw en de AKW zowel in Nederland als in een ander land woont, al zal dat zich slechts in uitzonderlijke gevallen voordoen. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 mei 2013 in de zaak Wencel blijkt echter dat de mogelijkheid om in twee landen te wonen zich niet voordoet bij toepassing van het Unierecht. Het Hof heeft in dat verband verklaard dat, wanneer de rechtspositie van een persoon kan vallen onder de wetgeving van meerdere lidstaten, het begrip 'lidstaat waar een persoon woont' doelt op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt. Bij toepassing van het Unierecht geeft de SVB daarom onverkorte toepassing aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de daaraan ontleende criteria neergelegd in artikel 11, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 987/2009.
Beleidsregel SB1027
Indien een ingezetene uit Nederland vertrekt, heeft dit niet altijd tot gevolg dat de verzekering direct eindigt omdat als uitgangspunt geldt dat de band met Nederland, na vertrek naar het buitenland, slechts geleidelijk verdwijnt (zie bijvoorbeeld CRvB 15 juni 1994 en 22 juni 1994). Of de band met Nederland verbroken is, stelt de SVB vast op basis van het totaalbeeld van de feiten, waaruit in het concrete geval moet blijken of de betrokkene zijn woonplaats in Nederland heeft opgegeven. De SVB beoordeelt dit aan de hand van dezelfde criteria als die welke gelden voor ingezetenschap in Nederland (Zie SB1022 over ingezetene en wonen).
In dit verband onderscheidt de SVB drie situaties:
  • Betrokkene vertrekt uit Nederland met het voornemen om zich definitief in een ander land te vestigen. In dat geval geldt dat het ingezetenschap eindigt op de datum volgend op die van het feitelijk vertrek uit Nederland. Of het vertrek een definitief karakter heeft, moet blijken uit het totaal beeld van alle relevante omstandigheden.
  • Betrokkene heeft het voornemen om minder dan een jaar buiten Nederland te verblijven. In die situatie geldt dat het ingezetenschap niet eindigt, mits het – voorgenomen – verblijf buitenslands bedoeld is tijdelijk te zijn. Of sprake is van een tijdelijk verblijf buiten Nederland van minder dan een jaar moet blijken uit het totaalbeeld van alle relevante omstandigheden.
  • Betrokkene heeft het voornemen om langer dan een jaar buiten Nederland te verblijven en het vertrek heeft geen definitief karakter.
In de laatste situatie geldt als uitgangspunt dat naarmate betrokkene langer buiten Nederland verblijft het waarschijnlijk is dat de band met Nederland minder sterk wordt. In gevallen waarin het onderzoek naar de feitelijke omstandigheden niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een definitief verblijf in het buitenland beschouwt de SVB betrokkene het eerste jaar na het feitelijk vertrek uit Nederland (nog) als ingezetene. Na dat jaar beschouwt de SVB het ingezetenschap als geëindigd, tenzij betrokkene zelf aantoont dat de feitelijke omstandigheden het (voorlopig) handhaven van het ingezetenschap rechtvaardigen. Als drie jaar zijn verlopen na de datum van vertrek uit Nederland, beschouwt de SVB het ingezetenschap zonder meer als geëindigd. De periode van verblijf buiten Nederland heeft dan zo lang geduurd, dat betrokkene niet langer geacht wordt een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland te hebben. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen maakt de SVB op deze regel een uitzondering.
Indien met toepassing van voorgaande beleidsregels op de datum van vertrek uit Nederland vaststaat dat het ingezetenschap verloren zal gaan, dan merkt de SVB – ongeacht de vraag of de belanghebbende het voornemen heeft zich permanent in het buitenland te vestigen – het vertrek uit Nederland direct als definitief aan.
Indien vreemdelingen naar het buitenland vertrekken, kan dit al eerder dan na ommekomst van de genoemde termijnen negatieve gevolgen hebben voor de verblijfstitel. Indien de verblijfstitel komt te vervallen kan de vreemdeling sinds 1 juli 1998 niet meer op grond van ingezetenschap verzekerd zijn.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 30 september 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2233) en 22 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2791) en de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466) en 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285).