ECLI:NL:RBZWB:2023:7934
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de naheffingsaanslag accijns en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 209.703, alsook een belastingrentebeschikking van € 1.095. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld tegen deze beslissing.
De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, waarbij de focus ligt op de vraag of belanghebbende de accijnsgoederen voorhanden heeft gehad. De rechtbank komt tot de conclusie dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat belanghebbende de sigaretten voorhanden heeft gehad, onder andere door de verklaringen van getuigen en de omstandigheden rondom de huur van de garageboxen. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat het beroep ongegrond is.
Daarnaast wordt in de uitspraak aandacht besteed aan de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank constateert dat de behandeling van de zaak langer heeft geduurd dan de redelijke termijn van 24 maanden. Belanghebbende heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 3.500, die wordt verdeeld tussen de inspecteur en de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank wijst de kosten van de procedure toe aan belanghebbende, die door de inspecteur en de Minister moeten worden vergoed. De uitspraak eindigt met de beslissing dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven, maar dat er een schadevergoeding wordt toegekend.