ECLI:NL:RBZWB:2023:7893
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 januari 2022. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2020 vastgesteld op € 260.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 opgelegd. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
Belanghebbende, mede-eigenaar van de woning, betwist de vastgestelde waarde en stelt dat deze maximaal € 238.000 zou moeten zijn. De rechtbank overweegt dat een beroep tegen de waardebeschikking ook een beroep tegen de aanslag OZB is. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de aanslag watersysteemheffing, waardoor deze buiten de beoordeling blijft.
De rechtbank stelt vast dat de waarde door de heffingsambtenaar in beginsel juist is vastgesteld op basis van de aankoopprijs van € 275.000, die door belanghebbende is betaald. Belanghebbende doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet slaagt, omdat niet voldaan is aan de meerderheidsregel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik en openbaar gemaakt op 16 november 2023.