ECLI:NL:RBZWB:2023:7440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1558
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake beëindiging Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden mr. drs. A.H.J. de Kort en mr. L.C. Rovers, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV. Het UWV had in een besluit van 2 juli 2021 bepaald dat niet zou worden teruggekomen op een eerder besluit van 17 juni 2014, waarin de Ziektewet-uitkering van eiseres was beëindigd per 20 juni 2014. Eiseres stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden, waaronder een nieuw medisch rapport en de ontwikkeling van nieuwe richtlijnen voor ME/CVS. Het UWV verklaarde de bezwaren van eiseres ongegrond in een besluit van 18 januari 2023.

De rechtbank heeft op 26 oktober 2023 geoordeeld dat het UWV terecht heeft aangenomen dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een terugkomen op het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank overwoog dat de door eiseres aangevoerde nieuwe informatie niet specifiek genoeg was om als novum te worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. Eiseres kreeg geen gelijk en de proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1558 ZW

uitspraak van 26 oktober 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigden: mr. drs. A.H.J. de Kort en mr. L.C. Rovers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 2 juli 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV bepaald dat niet wordt teruggekomen op het besluit van 17 juni 2014, waarin de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) is beëindigd per 20 juni 2014.
In een besluit van 18 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 oktober 2023. Eiseres werd vertegenwoordigd door [naam] en bijgestaan door haar gemachtigden. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. C.J.G. Oom-Roumen.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiseres werkte als officemanager voor 40 uur per week. Zij heeft zich ziekgemeld per 26 maart 2013 vanuit een werkloosheidssituatie wegens psychische klachten en vermoeidheidsklachten. Het UWV heeft aan eiseres een ZW-uitkering toegekend met ingang van 25 juni 2013. Van 18 december 2013 tot 12 april 2014 heeft zij een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeid en zorg.
In een besluit van 17 juni 2014 heeft het UWV eiseres arbeidsgeschikt verklaard en daarom haar ZW-uitkering beëindigd met ingang van 20 juni 2014. Het UWV heeft de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 17 juni 2014 in een besluit van 5 september 2014 ongegrond verklaard. Het beroep van eiseres tegen dit besluit is in een uitspraak van deze rechtbank van 17 februari 2015 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft met brieven van 19 mei 2020 en 14 januari 2021 een verzoek tot herbeoordeling ingediend bij het UWV. Het UWV heeft dit aangemerkt als een verzoek tot heroverweging van het besluit van 17 juni 2014. Dit herzieningsverzoek heeft geleid tot de onder het procesverloop weergegeven besluitvorming.
Het standpunt van het UWV
2. Het UWV stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat in de brieven van 19 mei 2020 en 14 januari 2021 geen nieuwe feiten en veranderde omstandigheden naar voren worden gebracht ten opzichte van het besluit van 17 juni 2014. Volgens het UWV mocht hij het herzieningsverzoek daarom afwijzen.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres betoogt dat wel degelijk sprake is van nieuwe feiten of veranderde
omstandigheden. Zij voert daartoe aan dat uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:5003) volgt dat sprake kan zijn van een novum als uit een nieuw (medisch) rapport een gewijzigd inzicht of onderzoeksmethode blijkt. Eiseres wijst daarbij op het rapport van de Gezondheidsraad ME/CVS uit 2018, en stelt dat er is gestart met een nieuwe medische richtlijn voor ME/CVS ter vervanging van de oude richtlijn CVS uit 2013, waarbij de NICE-richtlijn richtinggevend zal zijn. Zij voert verder aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) de inschatting van haar belastbaarheid in 2014 ten onrechte heeft gebaseerd op de bevinding dat geen duidelijke verklaring bestond voor haar klachten. Daarnaast heeft hij slechts geoordeeld dat sprake was van enigszins verminderde belastbaarheid in plaats van ernstig verminderde belastbaarheid. Mocht geen sprake zijn van een novum, dan is het bestreden besluit daarom evident onredelijk. Zij wijst daarbij op de uitspraak van de CRvB van 27 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
Beoordelingskader
4.1.
Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden worden vermeld.
4.2.
Gelet op vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872), geldt bij toetsing door de bestuursrechter van besluiten op herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit het uitgangspunt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtszoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.3.
In dit geval heeft het UWV overeenkomstige toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiseres moet toetsen of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dit de afwijzing van het verzoek van eiseres in beginsel dragen. De rechtbank moet in dat geval ook toetsen of het besluit op het verzoek om terug te komen op het eerdere besluit, evident onredelijk is.
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Het moet gaan om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een terugkomen van een eerder besluit (kunnen) rechtvaardigen.
Beoordeling door de rechtbank
5. Anders dan eiseres kennelijk meent, volgt uit de door haar aangehaalde uitspraak van de CRvB van 16 november 2015 niet dat wat in die zaak in de aanvraag- en bezwaarfase naar voren is gebracht kon worden aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 Awb. Er is enkel geoordeeld dat het UWV had moeten beoordelen of aanleiding bestond om voor de toekomst terug te komen op de eerder genomen beslissing. In dit geval is een beroep op de rechtspraak over duuraanspraken echter niet mogelijk, omdat het tijdvak waarover ziekengeld kan worden verstrekt (als bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de ZW) inmiddels is verstreken.
6. Het rapport van de Gezondheidsraad ME/CVS uit 2018 vormt ook geen novum. Zoals is overwogen in het rapport van de verzekeringsarts b&b van 14 december 2022,
wordt ME/CVS daarin in algemene zin omschreven als een ernstige chronische ziekte die het functioneren en de kwaliteit van leven van mensen die eraan lijden substantieel beperkt. Bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling moet echter worden gekeken naar het individu. Bij ME/CVS variëren de ernst van de klachten en beperkingen per persoon en juist dit rechtvaardigt een individuele beoordeling. Ten tijde van de primaire beoordeling was de multidisciplinaire richtlijn 'Diagnose, behandeling, begeleiding en beoordeling van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)' uit 2013 (richtlijn CVS) reeds ontwikkeld en die is in lijn met het rapport van de Gezondheidsraad. De diagnose ME/CVS en de vermoeidheidklachten zijn tijdens het spreekuur in de fase van de primaire besluitvorming besproken en er zijn ook beperkingen op grond van ME/CVS aangenomen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de start van de ontwikkeling van een nieuwe richtlijn ME/CVS evenmin een novum, nu het ook daarbij gaat om algemene informatie die niet is toegespitst op de situatie van eiseres. Indien en voor zover zij meent dat de oorspronkelijke beoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid in 2014 anders was uitgevallen als de nieuwe richtlijn destijds al was vastgesteld, overweegt de rechtbank dat dit ongefundeerde speculatie is over de beoordeling van mogelijke aanspraken naar huidige medische en juridische inzichten.
8. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat het UWV terecht heeft aangenomen dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden teruggekomen op de beslissing van 17 juni 2014.
9. Ter beoordeling ligt dan nog voor of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Wat eiseres aanvoert over de beoordeling van haar belastbaarheid in juni 2014 is in dit verband onvoldoende. In het rapport van de verzekeringsarts b&b van 14 december 2022 wordt terecht overwogen dat bij de ZW-beoordeling in juni 2014 beperkingen zijn aangenomen in verband met moeheid/ME/CVS en dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen volgt dat de vermoeidheidsklachten wel degelijk een rol hebben gespeeld bij de beoordeling van de belastbaarheid. Er is geen enkel argument om aan te nemen dat de klachten en beperkingen bij die beoordeling zijn onderschat. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd over de onjuistheid van het besluit van 17 juni 2014 daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Van aperte onjuistheden in de besluitvorming van het UWV is niet gebleken. Overigens blijkt uit de door eiseres aangehaalde uitspraak van de CRvB van 27 december 2016 dat wat in die zaak werd aangevoerd ook niet tot het oordeel leidde dat sprake was van een evident onredelijk bestreden besluit.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 oktober 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier.
griffier rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.