7.3.De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het UWV zich uitsluitend baseert op zijn eigen verklaringen, nu sprake is van voldoende steunbewijs voor het standpunt van het UWV. Het gaat daarbij om een printscreen van de internetpagina van [bedrijf] in 2015, waarbij onder het kopje
"Wie zijn wij"is opgenomen:
"Mijn naam is [eiser] en ik ben de oprichter van autopoetsplaneet". En onder het kopje
"Prijs"is opgenomen:
"Autopoetsplaneet is een eenmanszaak, er hoeft dus geen persoon betaald te worden (..)".Verder is in 2018 een recensie geplaatst op de website van het bedrijf, met de tekst
"goede kwaliteit aardige mensen vooral de eigenaar Ayden super goed poetsbedrijf". [naam 1] heeft tijdens het verhoor bij de politie op 11 oktober 2017 bevestigd dat eiser haar hielp in de zaak, vooral toen zij zwanger was. Volgens haar verklaring controleerde eiser het personeel en opende hij de zaak om 8:00 uur. Verder deed eiser het woord tijdens het gesprek op 18 januari 2016 tussen de Belastingdienst, eiser en [naam 2] , en gedroeg hij zich als de baas van [naam 2] . In het verslag van het gesprek is onder meer opgenomen:
"De heer [eiser] is partner (vriend van Mw. [naam 1] ). Hij verricht onbezoldigd hand- en spandiensten (…). Hij rijdt mee bij halen en brengen auto’s, helpt wat bij de boekhouding en neemt waar als de bedrijfsleider afwezig is (…). De heer [eiser] weet bijna alles van het bedrijf en weet ook alles van de administratie van het bedrijf. Hij heeft zo te horen ook best verstand van de omzetbelasting (…). Voordat [naam 2] in dienst kwam deed [eiser] een groot deel van het papierwerk (…). Het bedrijf handelt op kleine schaal in auto’s. Dit wordt uitgevoerd door de heer [eiser] (..)".
Verder is in overleg met [naam 2] een theoretische schatting gemaakt van het aantal door eiser gewerkte uren in de periode van november 2013 tot en met december 2014. Bij een boekenonderzoek van de Belastingdienst op 27 maart 2017 heeft een rondleiding in het bedrijf plaatsgevonden, en zijn onderliggende bescheiden ingezien. Daaruit bleek dat de onderneming [bedrijf] al is gestart op 24 januari 2008. Uit de informatie van de Belastingdienst blijkt eveneens dat eiser meehielp in het bedrijf, nu hij meereed bij het halen en brengen van auto's en verbouwingen heeft verricht bij het bedrijfspand (waaronder betegelen en het aanbrengen van leidingen). Verder hielp eiser mee bij de boekhouding en nam hij waar bij afwezigheid van de bedrijfsleider. Voordat de bedrijfsleider in dienst kwam, nam eiser een groot deel van de administratie waar. Als het druk was, hielp eiser mee bij het poetsen van auto’s. Eiser ontving voor al deze werkzaamheden geen beloning, en er was geen sprake van een gezagsverhouding tussen [naam 1] en eiser. Dat er sprake was van een bestendige situatie, blijkt verder uit de informatie van de Belastingdienst uit 2019. Uit het rapport van het bezoek op 12 maart 2019 blijkt dat eiser een cruciale rol vervult binnen de onderneming, namelijk het openen van de onderneming en het uitoefenen van toezicht. Ook tijdens het bezoek van de Belastingdienst op 7 mei 2019 verklaart eiser dat hij de onderneming dagelijks opent en dat niet de heer Emmen, maar hij zelf de auto’s haalt, brengt en poetst. Tot slot vermeldt het verslag van het bezoek van de Belastingdienst op 28 januari 2020 dat alle werkzaamheden door eiser en [naam 1] worden verricht en dat eiser de leiding heeft op de dagen dat [naam 1] niet aanwezig is (meestal op dinsdag en donderdag).
Heeft eiser voldoende tegenbewijs geleverd?
8. Omdat het UWV heeft voldaan aan zijn bewijslast om aannemelijk te maken dat eiser in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2018 ondernemersactiviteiten heeft verricht die op geld waardeerbaar zijn, ligt het op eisers weg om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. Daar is hij naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eiser heeft zijn standpunt in beroep niet onderbouwd met verklaringen of gegevens die een ander licht werpen op de onderzoeksbevindingen, waarbij de rechtbank opmerkt dat eiser enkel uitdrukkelijk heeft betwist dat hij auto’s heeft gepoetst in het bedrijf. Zijn enkele stelling dat zijn aanwezigheid bij [bedrijf] kan worden verklaard doordat hij duiven verzorgde op het bedrijfsterrein wordt niet gevolgd, nu dit niet kan worden gezien als geloofwaardige betwisting van de onderzoeksbevindingen die duidelijk wijzen op werkzaamheden bij het bedrijf en niet slechts op aanwezigheid daar. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat uit zijn verklaringen niet exact blijkt wat voor werkzaamheden hij verrichtte, en of dit op geld waardeerbare activiteiten zijn geweest. Anders dan in de aangehaalde uitspraak van de CRvB van 29 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2851), blijkt uit het onderzoek van het UWV dat eisers werkzaamheden in ieder geval bestonden uit het doen van een groot deel van de administratie, het meerijden bij het brengen van de auto’s, het openen van de zaak en het controleren van het personeel. Ook als ervan wordt uitgegaan dat eiser geen beloning kreeg voor deze werkzaamheden kan – gezien de aard en de duur van deze werkzaamheden – worden geconcludeerd dat deze een economische betekenis hadden voor [bedrijf] . Dat eiser van zijn werkzaamheden geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden, komt voor zijn rekening en risico. Eiser is niet geslaagd in het tegenbewijs. Mocht het UWV overgaan tot herziening met ingang van 1 januari 2013?
9. Gezien het voorgaande heeft het UWV op juiste gronden besloten om de waarde van eisers werkzaamheden bij [bedrijf] te verrekenen met eisers WAO-uitkering. Het UWV moet toepassing geven aan artikel 44 van de WAO als aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan (zie de uitspraak van de CRvB van 18 maart 2021, ECLI:NL: CRVB:2021:624). Het UWV heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat het eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zijn werkzaamheden – gezien de aard en omvang ervan – van invloed waren of konden zijn op zijn uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het UWV ook overgaan tot het herzien en terugvorderen van eisers WAO-uitkering vanaf 1 januari 2013, omdat eiser reeds toen substantiële werkzaamheden verrichtte bij [bedrijf] . Dit mocht het UWV met name afleiden uit de omstandigheid dat eiser zich heeft gepresenteerd als oprichter van het bedrijf in 2008, en zelf heeft verklaard dat hij al vanaf het begin meehelpt in het bedrijf. Vanaf de oprichting op 24 januari 2008 tot en met 1 januari 2016 (en vanaf 1 januari 2018) had het bedrijf overigens geen personeel in dienst. Eiser heeft dit desgevraagd ter zitting bevestigd. Verder heeft [naam 2] een schatting gemaakt van de door eiser gewerkte uren in de periode vanaf november 2013. Het UWV heeft de gehanteerde ingangsdatum van de bestreden herziening en terugvordering ter zitting verder desgevraagd nader onderbouwd door te stellen dat het UWV enkel beschikt over representatieve winstcijfers over de periode vanaf 2013. Eiser heeft deze motivering niet meer gemotiveerd betwist.
De hoogte van het terugvorderingsbedrag
10. Het UWV is bij het herzien van eisers WAO-uitkering terecht uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst over de door [bedrijf] gemaakte winst in de jaren 2013 tot en met 2018. Eiser heeft die gegevens ook niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het UWV gelet op de aard en omvang van eisers taken en verantwoordelijkheden binnen het bedrijf aannemelijk achten dat eiser samen met zijn partner het bedrijf [bedrijf] runde, waardoor het UWV mocht uitgaan van een gelijke beloning tussen hen beiden. Aan het bestreden besluit is als bijlage een inzichtelijke specificatie toegevoegd van de gehanteerde kortingen op eisers WAO-uitkering. De kortingen zijn daarin berekend conform de daarbij te hanteren methodiek. Aan het primaire besluit I is ook een specificatie van het terugvorderingsbedrag gehecht. Naar het oordeel van de rechtbank is het terugvorderingsbedrag hiermee voldoende onderbouwd. Eiser heeft de hoogte van dit bedrag weliswaar betwist, maar op geen enkele manier onderbouwd waarom dit bedrag onjuist zou zijn. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het terugvorderingsbedrag.
Is sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien?
11. Op grond van artikel 57, zesde lid, van de WAO, kan het UWV besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1407) doen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien zich voor als deze onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Degene die zich beroept op dringende redenen moet deze aannemelijk maken. In deze zaak is in beroep gesteld noch gebleken dat sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. 12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.