ECLI:NL:RBZWB:2023:7436

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_680
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering na onderzoek naar ondernemersactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. W.N. Ramnun, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de herziening van de WAO-uitkering van eiser over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2018, waarbij het UWV een bedrag van € 71.453,94 aan te veel ontvangen uitkering terugvorderde. Eiser ontving sinds 19 mei 2004 een WAO-uitkering, maar het UWV concludeerde op basis van onderzoeksgegevens dat eiser in de genoemde periode werkzaamheden met economische waarde verrichtte voor een bedrijf dat hij samen met zijn partner runde. Eiser betwistte de herziening en terugvordering, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende bewijs had geleverd dat eiser daadwerkelijk ondernemersactiviteiten had verricht. De rechtbank stelde vast dat het UWV zijn besluitvorming had gebaseerd op een grondig onderzoek, inclusief gegevens van de Belastingdienst en verklaringen van betrokkenen. Eiser was niet in staat om tegenbewijs te leveren dat de onderzoeksbevindingen weerlegden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/680 WAO

uitspraak van 25 oktober 2023 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] ,

gemachtigde: mr. W.N. Ramnun,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 25 april 2022 (primair besluit I) heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) herzien over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2018. Het UWV heeft een bedrag van € 71.453,94 aan te veel ontvangen WAO-uitkering teruggevorderd van eiser. In een besluit van 8 september 2022 (primair besluit II) is de invordering aan eiser medegedeeld.
In een besluit van 22 december 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 september 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser ontving vanaf 19 mei 2004 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Naar aanleiding van een melding van werkzaamheden van eiser in het bedrijf van zijn partner (mevrouw [naam 1] ), genaamd ' [bedrijf] ', en een onderzoek van de politie naar een hennepkwekerij heeft het UWV samen met de Belastingdienst een onderzoek ingesteld naar eisers werkzaamheden bij [bedrijf] , en de vraag of hij inkomsten heeft genoten.
Op 18 januari 2016 heeft de Belastingdienst op verzoek van het UWV een gesprek gevoerd met eiser en de (ex)bedrijfsleider van [bedrijf] (de heer [naam 2] ). Het UWV heeft verder informatie ontleend aan een boekenonderzoek van de Belastingdienst van 27 maart 2017, en processen-verbaal van verhoren bij de Politie van eiser en [naam 1] op 11 oktober 2017. Op 26 november 2018 heeft het UWV een Internet Recherche & Onderzoek Netwerk (IRN) aangevraagd om te achterhalen of op internet informatie te vinden is over werkzaamheden van eiser bij [bedrijf] . Op 15 januari 2019 hebben medewerkers van de afdeling handhaving van het UWV een gesprek gevoerd met eiser. Het UWV is op basis van deze onderzoeksbevindingen overgegaan tot de besluitvorming die is opgenomen onder het kopje 'procesverloop'.
Standpunt van het UWV
2. Volgens het UWV volgt uit de onderzoeksgegevens dat eiser over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2018 werkzaamheden met een economische waarde heeft verricht voor [bedrijf] . Het UWV rekent de helft van de winst van [bedrijf] over de genoemde periode toe aan eiser. Het UWV concludeert dat hij over de jaren 2013, 2014, 2015 en 2017, voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, maar dat hij gelet op zijn inkomsten moet worden uitbetaald alsof hij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Over het jaar 2016 geven eisers inkomsten geen reden om zijn uitkering anders te betalen. In 2018 was eiser voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt, maar gelet op zijn inkomsten moet hij worden uitbetaald alsof hij voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt was. Het UWV stelt dat hij verplicht is om de te veel aan eiser betaalde WAO-uitkering tot een bedrag van € 71.453,94 (bruto) terug te vorderen. Volgens het UWV is geen sprake van dringende redenen die maken dat hiervan moet worden afgezien.
Eisers standpunt
3. Eiser betwist dat hij [bedrijf] samen met zijn partner runde in de betrokken periode. Hij voert aan dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan, en dat uit het onderzoek van het UWV niet blijkt waarop de startdatum van de herziening van 1 januari 2013 is gebaseerd. Volgens eiser is het standpunt van het UWV ten onrechte uitsluitend gebaseerd op zijn eigen verklaringen. Hieruit blijkt namelijk niet exact welke werkzaamheden hij verrichtte, vanaf welke periode hij deze verrichtte en of het daarbij ging om op geld waardeerbare activiteiten. Eiser stelt verder dat hij duiven verzorgde op het bedrijfsterrein van [bedrijf] , wat zijn dagelijkse aanwezigheid aldaar verklaart. Hij betwist verder de hoogte van het terugvorderingsbedrag.
Relevante wet- en regelgeving
4. Op grond van artikel 44, eerste lid van de WAO geldt dat indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten […] de uitkering:
a. niet wordt uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid […] de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, wordt uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid […] de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO wordt […] hetgeen […] onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd. Op grond van het zesde lid kan het UWV indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Bewijslastverdeling bij anticumulatie in de WAO
5. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 januari 2023 ECLI:NL:CRVB:2023:188) is het besluit dat de WAO-uitkering van een betrokkene niet tot uitbetaling had moeten komen en de daaruit voortvloeiende terugvordering een belastend besluit, waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het niet tot uitbetaling laten komen en terugvordering zijn voldaan, in beginsel op het UWV rust. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het UWV in dit geval feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat eiser in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2018 ondernemersactiviteiten heeft verricht die op geld waardeerbaar zijn, en dat hij hieruit inkomsten heeft genoten. Daarnaast moet het UWV aannemelijk maken dat de hoogte van dit inkomen aanleiding geeft om de verstrekte WAO-uitkering over deze periode als onverschuldigde betaling te beschouwen, die van eiser moet worden teruggevorderd. Als het UWV aan deze bewijslast heeft voldaan, ligt het vervolgens op eisers weg om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
Waar gaat het in deze zaak over?
6. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of het UWV heeft voldaan aan de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering van eisers WAO-uitkering is voldaan, meer specifiek of eiser het bedrijf [bedrijf] samen met zijn partner runde in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2018. Verder is in geschil of het UWV bij de bestreden herziening mocht uitgaan van een startdatum van 1 januari 2013. Ten slotte zijn partijen verdeeld over de vraag of het terugvorderingsbedrag correct is vastgesteld. Dit is ter zitting door hen ook desgevraagd bevestigd.
Is het standpunt van het UWV voldoende onderbouwd?
7.1.
Uit het onderzoeksrapport 'Handhaving Themaonderzoek' van 18 maart 2020 en de bijbehorende stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het UWV grondig en deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar eisers werkzaamheden voor [bedrijf] . Onder meer Suwinet, UWV-systemen, gegevens van de Belastingdienst (winstcijfers) en politierapporten zijn opgevraagd en geraadpleegd. Er is verder een Internet Recherche & Onderzoek Netwerk (IRN) verricht, informatie opgevraagd bij derden, en er is gesproken met zowel eiser als [naam 1] . Ook zijn gegevens uit een eerder fraudeonderzoek betrokken in de beoordeling. Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek – in onderlinge samenhang bezien – heeft het UWV kunnen concluderen dat aannemelijk is dat eiser samen met zijn partner het bedrijf [bedrijf] runde, en daarmee op geld waardeerbare (ondernemers)activiteiten verrichtte. Uit de bevindingen volgt dat de dagelijkse leiding van [bedrijf] in handen was van eisers partner, maar dat eiser vrijwel dagelijks aanwezig was en verschillende werkzaamheden verrichtte, waaronder het openen van de zaak, het halen en brengen van auto’s, het helpen van klanten, het waarnemen van de taken van bedrijfsleider [naam 2] bij diens afwezigheid en het verzorgen van de boekhouding. Voordat [naam 2] in dienst kwam in april 2015 nam eiser een groot deel van de administratie waar.
7.2.
Het UWV heeft terecht veel betekenis toegekend aan eisers verklaringen tijdens het gesprek met medewerkers van de afdeling handhaving van het UWV op 15 januari 2019. Eiser heeft daarin onder meer verklaard dat de werkzaamheden die hij voor de zaak verricht bestaan uit het meerijden bij het brengen van de auto’s als het nodig is, het openen van de zaak en controleren van het personeel. Als het kan, helpt eiser in de zaak. Dit doet hij al vanaf het begin dat zijn vriendin de zaak had. Eiser heeft verder verklaard dat hij niet weet hoeveel uur per week hij bij [bedrijf] werkt. Als hij kan helpen doet hij dat. Eiser kon door zijn (psychische) klachten niet alleen zijn. Blijkens het proces-verbaal van eisers verhoor bij de politie op 11 oktober 2017 heeft eiser bovendien al eerder bij de politie verklaard dat zijn vriendin eigenaar is van [bedrijf] , en dat hij haar helpt. Ook later, tijdens een verhoor bij de politie op 13 september 2019, heeft eiser verklaard dat hij zijn vriendin helpt met alles en alle hand- en spandiensten voor [bedrijf] doet. Uit het bestreden besluit blijkt dat de ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen van eiser en [naam 1] mede daaraan ten grondslag liggen.
7.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het UWV zich uitsluitend baseert op zijn eigen verklaringen, nu sprake is van voldoende steunbewijs voor het standpunt van het UWV. Het gaat daarbij om een printscreen van de internetpagina van [bedrijf] in 2015, waarbij onder het kopje
"Wie zijn wij"is opgenomen:
"Mijn naam is [eiser] en ik ben de oprichter van autopoetsplaneet". En onder het kopje
"Prijs"is opgenomen:
"Autopoetsplaneet is een eenmanszaak, er hoeft dus geen persoon betaald te worden (..)".Verder is in 2018 een recensie geplaatst op de website van het bedrijf, met de tekst
"goede kwaliteit aardige mensen vooral de eigenaar Ayden super goed poetsbedrijf". [naam 1] heeft tijdens het verhoor bij de politie op 11 oktober 2017 bevestigd dat eiser haar hielp in de zaak, vooral toen zij zwanger was. Volgens haar verklaring controleerde eiser het personeel en opende hij de zaak om 8:00 uur. Verder deed eiser het woord tijdens het gesprek op 18 januari 2016 tussen de Belastingdienst, eiser en [naam 2] , en gedroeg hij zich als de baas van [naam 2] . In het verslag van het gesprek is onder meer opgenomen:
"De heer [eiser] is partner (vriend van Mw. [naam 1] ). Hij verricht onbezoldigd hand- en spandiensten (…). Hij rijdt mee bij halen en brengen auto’s, helpt wat bij de boekhouding en neemt waar als de bedrijfsleider afwezig is (…). De heer [eiser] weet bijna alles van het bedrijf en weet ook alles van de administratie van het bedrijf. Hij heeft zo te horen ook best verstand van de omzetbelasting (…). Voordat [naam 2] in dienst kwam deed [eiser] een groot deel van het papierwerk (…). Het bedrijf handelt op kleine schaal in auto’s. Dit wordt uitgevoerd door de heer [eiser] (..)".
Verder is in overleg met [naam 2] een theoretische schatting gemaakt van het aantal door eiser gewerkte uren in de periode van november 2013 tot en met december 2014. Bij een boekenonderzoek van de Belastingdienst op 27 maart 2017 heeft een rondleiding in het bedrijf plaatsgevonden, en zijn onderliggende bescheiden ingezien. Daaruit bleek dat de onderneming [bedrijf] al is gestart op 24 januari 2008. Uit de informatie van de Belastingdienst blijkt eveneens dat eiser meehielp in het bedrijf, nu hij meereed bij het halen en brengen van auto's en verbouwingen heeft verricht bij het bedrijfspand (waaronder betegelen en het aanbrengen van leidingen). Verder hielp eiser mee bij de boekhouding en nam hij waar bij afwezigheid van de bedrijfsleider. Voordat de bedrijfsleider in dienst kwam, nam eiser een groot deel van de administratie waar. Als het druk was, hielp eiser mee bij het poetsen van auto’s. Eiser ontving voor al deze werkzaamheden geen beloning, en er was geen sprake van een gezagsverhouding tussen [naam 1] en eiser. Dat er sprake was van een bestendige situatie, blijkt verder uit de informatie van de Belastingdienst uit 2019. Uit het rapport van het bezoek op 12 maart 2019 blijkt dat eiser een cruciale rol vervult binnen de onderneming, namelijk het openen van de onderneming en het uitoefenen van toezicht. Ook tijdens het bezoek van de Belastingdienst op 7 mei 2019 verklaart eiser dat hij de onderneming dagelijks opent en dat niet de heer Emmen, maar hij zelf de auto’s haalt, brengt en poetst. Tot slot vermeldt het verslag van het bezoek van de Belastingdienst op 28 januari 2020 dat alle werkzaamheden door eiser en [naam 1] worden verricht en dat eiser de leiding heeft op de dagen dat [naam 1] niet aanwezig is (meestal op dinsdag en donderdag).
Heeft eiser voldoende tegenbewijs geleverd?
8. Omdat het UWV heeft voldaan aan zijn bewijslast om aannemelijk te maken dat eiser in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2018 ondernemersactiviteiten heeft verricht die op geld waardeerbaar zijn, ligt het op eisers weg om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. Daar is hij naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eiser heeft zijn standpunt in beroep niet onderbouwd met verklaringen of gegevens die een ander licht werpen op de onderzoeksbevindingen, waarbij de rechtbank opmerkt dat eiser enkel uitdrukkelijk heeft betwist dat hij auto’s heeft gepoetst in het bedrijf. Zijn enkele stelling dat zijn aanwezigheid bij [bedrijf] kan worden verklaard doordat hij duiven verzorgde op het bedrijfsterrein wordt niet gevolgd, nu dit niet kan worden gezien als geloofwaardige betwisting van de onderzoeksbevindingen die duidelijk wijzen op werkzaamheden bij het bedrijf en niet slechts op aanwezigheid daar. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat uit zijn verklaringen niet exact blijkt wat voor werkzaamheden hij verrichtte, en of dit op geld waardeerbare activiteiten zijn geweest. Anders dan in de aangehaalde uitspraak van de CRvB van 29 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2851), blijkt uit het onderzoek van het UWV dat eisers werkzaamheden in ieder geval bestonden uit het doen van een groot deel van de administratie, het meerijden bij het brengen van de auto’s, het openen van de zaak en het controleren van het personeel. Ook als ervan wordt uitgegaan dat eiser geen beloning kreeg voor deze werkzaamheden kan – gezien de aard en de duur van deze werkzaamheden – worden geconcludeerd dat deze een economische betekenis hadden voor [bedrijf] . Dat eiser van zijn werkzaamheden geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden, komt voor zijn rekening en risico. Eiser is niet geslaagd in het tegenbewijs.
Mocht het UWV overgaan tot herziening met ingang van 1 januari 2013?
9. Gezien het voorgaande heeft het UWV op juiste gronden besloten om de waarde van eisers werkzaamheden bij [bedrijf] te verrekenen met eisers WAO-uitkering. Het UWV moet toepassing geven aan artikel 44 van de WAO als aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan (zie de uitspraak van de CRvB van 18 maart 2021, ECLI:NL: CRVB:2021:624). Het UWV heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat het eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zijn werkzaamheden – gezien de aard en omvang ervan – van invloed waren of konden zijn op zijn uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het UWV ook overgaan tot het herzien en terugvorderen van eisers WAO-uitkering vanaf 1 januari 2013, omdat eiser reeds toen substantiële werkzaamheden verrichtte bij [bedrijf] . Dit mocht het UWV met name afleiden uit de omstandigheid dat eiser zich heeft gepresenteerd als oprichter van het bedrijf in 2008, en zelf heeft verklaard dat hij al vanaf het begin meehelpt in het bedrijf. Vanaf de oprichting op 24 januari 2008 tot en met 1 januari 2016 (en vanaf 1 januari 2018) had het bedrijf overigens geen personeel in dienst. Eiser heeft dit desgevraagd ter zitting bevestigd. Verder heeft [naam 2] een schatting gemaakt van de door eiser gewerkte uren in de periode vanaf november 2013. Het UWV heeft de gehanteerde ingangsdatum van de bestreden herziening en terugvordering ter zitting verder desgevraagd nader onderbouwd door te stellen dat het UWV enkel beschikt over representatieve winstcijfers over de periode vanaf 2013. Eiser heeft deze motivering niet meer gemotiveerd betwist.
De hoogte van het terugvorderingsbedrag
10. Het UWV is bij het herzien van eisers WAO-uitkering terecht uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst over de door [bedrijf] gemaakte winst in de jaren 2013 tot en met 2018. Eiser heeft die gegevens ook niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het UWV gelet op de aard en omvang van eisers taken en verantwoordelijkheden binnen het bedrijf aannemelijk achten dat eiser samen met zijn partner het bedrijf [bedrijf] runde, waardoor het UWV mocht uitgaan van een gelijke beloning tussen hen beiden. Aan het bestreden besluit is als bijlage een inzichtelijke specificatie toegevoegd van de gehanteerde kortingen op eisers WAO-uitkering. De kortingen zijn daarin berekend conform de daarbij te hanteren methodiek. Aan het primaire besluit I is ook een specificatie van het terugvorderingsbedrag gehecht. Naar het oordeel van de rechtbank is het terugvorderingsbedrag hiermee voldoende onderbouwd. Eiser heeft de hoogte van dit bedrag weliswaar betwist, maar op geen enkele manier onderbouwd waarom dit bedrag onjuist zou zijn. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het terugvorderingsbedrag.
Is sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien?
11. Op grond van artikel 57, zesde lid, van de WAO, kan het UWV besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1407) doen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien zich voor als deze onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Degene die zich beroept op dringende redenen moet deze aannemelijk maken. In deze zaak is in beroep gesteld noch gebleken dat sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, voorzitter, en mr. V.M. Schotanus en
mr. I.M. Josten, leden, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 25 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.