ECLI:NL:RBZWB:2023:7331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
22/3650
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot de bron van inkomen en het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 96.376. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de aanslag. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door een adviseur en de inspecteur vertegenwoordigd was door twee medewerkers.

De rechtbank heeft beoordeeld of de activiteiten van belanghebbende kwalificeren als een bron van inkomen en of het vertrouwensbeginsel is geschonden. De rechtbank concludeert dat de activiteiten van belanghebbende geen bron van inkomen vormen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs voordeel kan verwachten uit zijn activiteiten. De rechtbank wijst erop dat de cumulatieve verliezen over de jaren 2016 tot en met 2022 aanzienlijk zijn en dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor een objectieve voordeelsverwachting.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. Belanghebbende kon niet aantonen dat er toezeggingen of uitlatingen van de inspecteur zijn gedaan die hem deden geloven dat zijn activiteiten in 2020 als een bron van inkomen zouden worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de inspecteur geen dwangsom verschuldigd is, omdat hij tijdig uitspraak heeft gedaan op het bezwaar. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de aanslag in stand blijft en belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 96.376 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 121 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen, vergezeld door [naam 1] . Namens de inspecteur hebben deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de activiteiten van belanghebbende kwalificeren als bron van inkomen. Ook beoordeelt zij of het vertrouwensbeginsel is geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de activiteiten van belanghebbende geen bron van inkomen vormen en dat het vertrouwensbeginsel niet geschonden is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is op 1 januari 2009 onder de [handelsnaam 1] gestart met een adviesbureau op het gebied van onderwijs. Medio 2016 is belanghebbende met die activiteiten gestopt. Sindsdien verkoopt hij onder de naam dr. [handelsnaam 2] gezondheidsproducten van het [bedrijf] AG en begeleidt hij tevens zogenaamde andere [bedrijf] -partners die eveneens die producten verkopen.
4.1.
In de periode december 2016 tot en met 2017 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2013 tot en met 2015, waarbij het onderzoek zich heeft beperkt tot het beoordelen of de activiteiten een bron van inkomen vormen voor de heffing van inkomstenbelasting. De inspecteur heeft zijn bevindingen van het onderzoek vastgelegd in een controlerapport met dagtekening 9 februari 2017. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:

“3.6. Conclusie bron van inkomen voor de inkomstenbelasting

Gelet op bovenstaande kom ik, na goed overleg met belastingplichtig en zijn
adviseur, tot de conclusie dat geen sprake is van een bron van een inkomen en dat
het resultaat vanaf het jaar 2015 tot en met het 2e kwartaal 2016 niet langer in
aftrek kan worden gebracht omdat geen sprake is van winst uit onderneming of
resultaat uit overige werkzaamheden. Voor beide bronnen geldt namelijk dat er
sprake moet zijn van een objectieve verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan
worden behaald. Gelet hetgeen is opgemerkt in de voorgaande onderdelen is hier
geen sprake van. Het standpunt inzake het ondernemerschap is ingenomen op basis
van de thans bekende gegevens. Of er vanaf het 3e kwartaal 2016 sprake is van
ondernemerschap, resultaat uit overige werkzaamheid of loon uit dienstbetrekking
zal door de adviseur naar aanleiding van de feiten en omstandigheden opnieuw
beoordeeld en als zodanig aangegeven worden.
(…)
10. Afspraken
Met het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2016 zal de adviseur opnieuw
beoordelen of sprake is van een bron en zo ja de kwalificatie daarvan en dit als
zodanig in de aangifte verwerken.”
4.2.
Sinds het wijzigen van de activiteiten in 2016 heeft belanghebbende, volgens de door hem ingediende aangiften IB/PVV, de volgende omzetten en netto resultaten per jaar behaald:
Jaar
Omzet (€)
Nettoresultaat (€)
2016
-
-/- 16.789
2017
9.336
-/- 21.458
2018
12.532
-/- 3.068
2019
12.68
494
2020
6.989
-/- 3.551
2021
14.843
210
2022
14.631
3.394
4.3.
De aanslag is op 24 december 2021 in afwijking van de aangifte vastgesteld. De inspecteur heeft op 21 januari 2022 het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag ontvangen. Belanghebbende is op 20 mei 2022 door de inspecteur gehoord. Het hoorverslag vermeldt onder meer:

“Gerealiseerde resultaten

In 2020 heeft de heer [belanghebbende] vier afnemers van [bedrijf] -producten gehad. Daarnaast heeft hij zijn praktijkruimte verhuurd aan mevrouw [naam 2] . Mevrouw [naam 3] vraagt naar zijn klanten aantal uit 2021 en zijn verwachte klanten aantal in 2022. In 2021 heeft de heer [belanghebbende] ongeveer eenzelfde omzet gedraaid als in de jaren 2017 en 2018 met een zestal [bedrijf] afnemers en de verhuur van de praktijkruimte. Voor 2022 weet de heer [belanghebbende] het nog niet omdat dit jaar nog niet voorbij is.

(…)
De heer [belanghebbende] geeft aan dat hij naast de verkoop van [bedrijf] -producten ook andere inkomsten heeft uit zijn werkzaamheden. Hij geeft workshops en stelt zijn behandelingsruimte ter beschikking. De heer [belanghebbende] geeft aan met deze overige inkomsten break-even te draaien met 20 [bedrijf] afnemers.”
4.4.
Belanghebbende en de inspecteur zijn een verlenging van de beslistermijn overeengekomen tot 27 mei 2022. De inspecteur heeft op 8 juni 2022 een schriftelijke ingebrekestelling ontvangen wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Hij heeft op 20 juni 2022 uitspraak op bezwaar gedaan.
4.5.
De rechtbank heeft op 14 september 2022 uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2016 tot en met 2018. [1] De rechtbank heeft over die jaren met betrekking tot de door belanghebbende verrichte activiteiten geen bron van inkomen aanwezig geacht en zij heeft het beroep op opgewekt vertrouwen verworpen.

Motivering

Is sprake van een bron van inkomen?
5. Om te kunnen spreken van een bron van inkomen is vereist dat belanghebbende met de betreffende activiteiten (i) deelneemt aan het economisch verkeer, (ii) redelijkerwijs voordeel kan verwachten en (iii) dit voordeel beoogt te verwerven. Tussen partijen is alleen in geschil of belanghebbende redelijkerwijs voordeel kan verwachten (de objectieve voordeelsverwachting).
5.1.
Van een objectieve voordeelsverwachting is sprake wanneer met de uitgevoerde activiteiten naar maatschappelijke opvatting redelijkerwijs voordeel kan worden verwacht. [2] De vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden in het aanslagjaar, maar feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen daarbij mede in aanmerking worden genomen. [3] Op belanghebbende rust de last om feiten en omstandigheden te stellen en om bij betwisting aannemelijk te maken dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
5.2.
Belanghebbende stelt dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, omdat zijn resultaten ieder jaar trendmatig stijgen. Hij stelt dat het verlies in 2020 een uitzondering is, omdat in dat jaar sprake was van invloed van het coronavirus. De inspecteur heeft dit gemotiveerd bestreden en heeft gesteld dat objectief bezien niet aannemelijk is gemaakt dat de gecumuleerde verliezen zouden worden ingelopen.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende wijt het negatieve resultaat in 2020 van € 3.551 aan de coronacrisis in dat jaar, maar hij heeft in de jaren 2019 en 2021 ook nauwelijks positieve resultaten behaald, terwijl de geaccumuleerde verliezen uit zijn activiteiten over de periode 2016 tot en met 2022 € 40.768 bedragen. Bovendien volgt uit de verklaring van belanghebbende tijdens het hoorgesprek dat hij twintig afnemers van [bedrijf] -produkten nodig heeft om break-even te draaien, terwijl hij in 2020 slechts een achttal afnemers had. Belanghebbende heeft zijn standpunt dat objectief voordeel te verwachten valt verder niet met relevante stukken gestaafd. Hij heeft slechts in algemene termen omschreven welke activiteiten hij verricht en hij heeft niet aangegeven op welke wijze daaruit concreet voordeel te verwachten valt. Daarbij heeft hij geen stukken overgelegd over een concreet te verwachten groei naar meer dan twintig afnemers van [bedrijf] -produkten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarom tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat zijn activiteiten een bron van inkomen vormen voor het jaar 2020. De enkele omstandigheid dat belanghebbende in 2022 een positief resultaat heeft behaald van € 3.394 maakt dat niet anders.
Vertrouwensbeginsel
6. Belanghebbende doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [4]
6.1.
Belanghebbende stelt ten eerste dat tijdens het boekenonderzoek door de inspecteur is toegezegd dat hij als ondernemer zou worden aangeslagen. De rechtbank overweegt dat uit het boekenonderzoek slechts volgt dat voor het jaar 2016, na wijziging van belanghebbendes activiteiten, opnieuw een beoordeling zou plaatsvinden. Hieruit blijkt niet dat de inspecteur een toezegging of andere uitlating heeft gedaan waaruit belanghebbende mocht afleiden dat zijn activiteiten in 2020 kwalificeren als een bron van inkomen. [5]
6.2.
Belanghebbende stelt ten tweede dat sprake is van winst uit onderneming omdat uit de OndernemersCheck op de website van de belastingdienst volgt dat hij een onderneming drijft. Naar het oordeel van de rechtbank kan geen in rechte te beschermen vertrouwen ontleend worden aan de gestelde uitkomst van de OndernemersCheck. In de introductie staat vermeld dat het gaat om een indicatie en bij het resultaat staat vermeld “het lijkt erop dat u ondernemer voor de inkomstenbelasting bent”, waarna nog een voorbehoud volgt. Reeds daarom kan er op deze grond geen sprake zijn van in rechte te beschermen vertrouwen.
6.3.
Al het overige door belanghebbende gestelde kan niet leiden tot een ander oordeel.
Heeft de inspecteur een dwangsom verbeurd wegens niet tijdig beslissen?
7. Op grond van artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht verbeurt de inspecteur een dwangsom indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven en hij, na ontvangst van een ingebrekestelling, niet binnen veertien dagen alsnog een beslissing neemt. De inspecteur heeft binnen veertien dagen na ontvangst van de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar gedaan, waardoor hij geen dwangsom verschuldigd is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier op 24 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West Brabant, 14 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5285.
2.Vgl. Hoge Raad, 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2390.
3.Vgl. Hoge Raad, 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707.
4.Hoge Raad, 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069, r.o. 2.3.1.
5.Zie ook Rechtbank Zeeland-West Brabant, 14 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5285, r.o. 3.11.