ECLI:NL:RBZWB:2023:725

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
BRE - 21 _ 1370, 21 _ 1371 en 21 _ 1373
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vergrijpboeten bij navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2023, beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende heeft vergrijpboeten opgelegd gekregen bij navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2015 en 2016, alsook bij een naheffingsaanslag omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2017. De rechtbank constateert dat de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen deze boetebeschikkingen ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en meerdere inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de boetes grotendeels in stand blijven, maar dat de duur van de procedure aanleiding geeft tot een verlaging van de boetes. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de vergrijpboetes terecht heeft opgelegd, maar dat deze moeten worden gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke behandeltermijn. De rechtbank wijzigt de boetebeschikkingen en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/1370, 21/1371, 21/1373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 5 maart 2021. De beroepen van belanghebbende met zaaknummers 21/1368, 21/1369 en 21/1372 zijn ter zitting ingetrokken. De rechtbank doet daarom geen uitspraak ten aanzien van deze beroepen.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende (onder meer) de volgende boetebeschikkingen opgelegd:
- een vergrijpboete van € 1.417 bij de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2015 (de boete VPB 2015);
- een vergrijpboete van € 382 bij de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2016 ;
- een vergrijpboete van € 4.231 bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen deze boetebeschikkingen ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de boetes gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen. Wegens organisatorische redenen is ook deze termijn niet gehaald, waarvan partijen op de hoogte zijn gesteld.

Feiten

2. Op 14 januari 2019 kondigt de inspecteur een boekenonderzoek aan bij belanghebbende. Het onderzoek betreft de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2014 tot en met 2017 en omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017.
2.1.
Op 27 maart 2020 stuurt de inspecteur het definitieve rapport van het boekenonderzoek naar belanghebbende. In het rapport staat (voor zover relevant):
““
1.1 Reikwijde van het onderzoek
Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften:
- Omzetbelasting over de perioden van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017;
- vennootschapsbelasting over de perioden van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017.(…)
2.1
Bedrijfsactiviteiten
De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het verrichten van activiteiten op het gebied van management en consultancy..
(…)
2.3.1
Algemeen
De administratie wordt door de heer [naam 1] aangeleverd bij de heer [naam 2] Financials. Daar worden de gegevens verwerkt en ingeboekt. De aangiften worden ook door de heer [naam 2] opgemaakt en ingediend.
2.3.2
Administratieplicht
(…) De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen van de administratie zijn niet bewaard:
  • De facturen met betrekking tot de gemaakte kosten en de omzet;
  • De facturen met betrekking tot de geclaimde aftrek voorbelasting van de omzetbelasting.
Daardoor wordt niet voldaan aan de bewaarplicht overeenkomstig artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen. De reden waarom niet voldaan wordt is als volgt:
-
De facturen zijn vermoedelijk niet meer aanwezig.
(…)
3 Vennootschapsbelasting
(…)
3.2.1.
Materiële vaste activa
Op 15 januari 2014 is op kosten van de BV een auto aangeschaft (…). De auto is voor een bedrag van € 21.000 gekocht, maar niet geactiveerd op de balans. (…) Op 29 oktober 2015 wordt de auto verkocht voor een bedrag van € 42.500 en dient het verschil als bijzondere baten te worden geboekt. Het verschil bedraagt € 21.500 en dient in 2015 te worden aangegeven.
(…)
3.5
Belastbare winst
Aangezien de omzet en de kosten worden gewijzigd, zal dit van directe invloed zijn op de aangegeven winsten over de jaren. (…) hierna volgt een overzicht van de nieuwe belastbare bedragen
Jaar
2014
2015
2016
2017
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
Correctie punt 4.2.2
€ 17.290
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
4 Omzetbelasting
(…)
4.2.2
Omzet
De aangegeven omzet van het jaar 2016 sluit niet aan met de administratie. Volgens de ingediende aangifte zou een omzet van € 15.000 zijn gegenereerd, maar volgens de administratie zou de omzet in dit jaar een bedrag van € 32.290 aan omzet zijn genoten.
(…)
4.3.
Voorbelasting
jaar
aangegeven
akkoord
correctie
2014
€ 28.524
€ 15.780
€ 12.744
2015
€ 10.035
€ 4.688
€ 5.347
2016
€ 10.197
€ 7.406
€ 2.791
2017
€ 4.102
€ 1.882
€ 2.220
(,,,)
6.2
Jaar 2015
Over het jaar 2015 is de boekwinst op de [automerk] niet aangegeven in de aangifte. Belastingplichtige had dit bij het aanleveren van de gegevens moeten vermelden zodat de adviseur dit had kunnen verwerken in de aangifte. Belastingplichtige heeft met opzet de gegevens van de verkoop van de [automerk] niet doorgegeven, waardoor een onjuiste aangifte is ingediend. Gezien de aard van het vergrijp is een vergrijpboete van 50% passend en geboden (…)
6.3
Jaar 2016
Over het jaar 2016 is te weinig omzet aangegeven van € 17.290 en is hierdoor geen juiste aangifte gedaan. Belastingplichtige had de juiste gegevens moeten aanleveren voor de opmaak van de aangifte. Hij was bekend met de inkomsten die per bank zijn ontvangen, zodat sprake is van een opzettelijk onjuiste aangifte door belastingplichtige. Gezien de aard van het vergrijp is een vergrijpboete van 50% passend en geboden (…)
6.5
Jaren 2015 tot en met 2017 voorbelasting
Over de jaren 2015, 2016 en 2017 zijn er aangiften ingediend waarbij voorbelasting is aangegeven
voor respectievelijk € 10.035, € 10.197 en € 4.102. Om de voorbelasting te kunnen verifiëren
dienden bewijsstukken te worden overlegd, maar belastingschuldige heeft er zelf voor gekozen
deze niet te overleggen. Dit leidt tot de conclusie dat er ten onrechte teveel voorbelasting in aftrek
is gebracht. Die verschillen zijn dusdanig groot dat het belastingplichtige. op had moeten vallen dat
te weinig belasting werd betaald hetgeen minimaal laakbaar slordig is. Belastingplichtige had moeten begrijpen dat deze gedragingen ertoe zou leiden dat er teveel voorbelasting door hem zou
worden ontvangen. Er is sprake van ernstige verwijtbaarheid, gelijk te stellen met grove schuld.
Gezien de aard van het vergrijp is een vergrijpboete van 25% passend en geboden voor de
omzetbelasting. (…)
6 Slotopmerkingen
(…)
Het onderzoek is formeel op 11 januari 2019 aangevangen met het verzoek om gegevens aan te leveren. Meerdere malen heb ik u kenbaar gemaakt om gegevens aan te leveren, maar dit is onvoldoende gelukt. Mijn conclusie is dat u voldoende tijd hebt gehad om de gegevens aan te leveren en dat het concept rapport nu definitief wordt vastgesteld.”
2.2.
Belanghebbende heeft de correcties uit het boekenonderzoek niet bestreden.
2.3.
In de mailcorrespondentie tussen voormalig gemachtigden van belanghebbende en de inspecteur staat (voor zover relevant) het volgende:
“Goedemiddag heer [naam 3],
Bijgevoegd de sheets
Met vriendelijke groet,
[naam 2]” [1]
en
“Geachte heer [naam 2],
Bedankt voor uw snelle reactie. Kunt u mij nog even bevestigen dat dit de gegevens zijn op basis waarvan de aangiften Vpb zijn ingediend ?
Bij voorbaat dank en vriendelijke groeten,
(…)” [2]
en
“(…) Maar dit is enige wat ik heb en ga er dus vanuit dat hier de aangiftes op gedaan zijn” [3]
en
“(…) Ik had vorige week telefonisch contact met de vorige boekhouder van [belanghebbende]: de heer De [naam 2]. Hij gaf aan dat hij alleen excel-sheets van de heer [naam 1] ontving en dat de heer [naam 1] over de achterliggende facturen en andere bescheiden beschikt(e).” [4]
en
“(…) Zo ik het begrijp is de voormalig boekhouder blind gevaren op Excel bestanden die hij vanuit de eigenaar heeft ontvangen en heeft hij nooit gevraagd naar facturen, laat staat dat hij deze heeft ontvangen. [5]
2.4.
Tot het procesdossier behoort een inkoopverklaring van de auto waarop staat vermeld dat de auto van de heer [naam 1] wordt gekocht. Het bankrekeningnummer dat op de inkoopverklaring staat vermeld is de privérekening van de heer [naam 1]. Tevens is het document ondertekend door de heer [naam 1].
2.5.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Deze correcties worden niet bestreden door belanghebbende. Ook zijn de in geschil zijnde boeten opgelegd. De bezwaren tegen de boeten zijn ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de boetes terecht zijn opgelegd en passend en geboden zijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. De rechtbank is van oordeel dat de boetes grotendeels in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf: late stukken van de inspecteur
5. De inspecteur heeft ter zitting verzocht om nadere stukken te overleggen. Het betreft een uitdraai van een excelsheet die de (voormalig) boekhouder van belanghebbende heeft ontvangen van de heer [naam 1], zijnde de (uiteindelijk) aandeelhouder en (indirect) bestuurder van belanghebbende. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat het overleggen van deze stukken ter zitting naar haar mening tardief is.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de stukken te laat zijn overgelegd en laat deze voor de verdere beoordeling buiten beschouwing. Niet valt in te zien waarom deze stukken – waar de inspecteur al langer over beschikt – pas ter zitting zijn aangeboden. De rechtbank zal dus voor de beoordeling van deze zaak geen acht slaan op de betreffende informatie. Op grond van het procesreglement worden de stukken wel toegevoegd aan het procesdossier. [6] De rechtbank ziet verder geen aanleiding om consequenties te verbinden aan deze schending van artikel 8:42 van de Awb aangezien het stukken betreft die van (de boekhouder van) belanghebbende zelf afkomstig zijn en waar belanghebbende dus bekend mee wordt verondersteld.
Zijn de VPB boetes terecht opgelegd en passend en geboden?
6. De inspecteur heeft bij de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over 2015 en 2016 vergrijpboeten opgelegd omdat het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten zou zijn dat met betrekking tot de belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven de, de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld (artikel 67e van de AWR). De opgelegde vergrijpboeten zijn in lijn met de geldende voorschriften berekend naar 50% van de op de navorderingsaanslagen verschuldigde vennootschapsbelasting.
6.1.
Voor het aannemen van (voorwaardelijke) opzet is vereist dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat door de wijze van doen van aangifte te weinig belasting zou worden geheven of dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard. [7] De inspecteur moet de opzet van belanghebbende bewijzen. [8]
2015
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur heeft bewezen dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslag vennootschapsbelasting 2015 tot een te laag bedrag is vastgesteld. Deze boete is door de inspecteur gebaseerd op de omstandigheid dat de verkoopwinst van de verkochte auto niet in de boekhouding is verantwoord. In dat kader overweegt de rechtbank dat vaststaat dat de heer [naam 1] de administratie van belanghebbende voerde, dat de auto door belanghebbende is gekocht, dat [naam 1] de auto heeft verkocht en dat geld op eigen rekening heeft ontvangen en dat [naam 1] dit niet bij de adviseur die de aangiften van belanghebbende verzorgde heeft gemeld. Gelet op die feiten is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat belanghebbende bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting wordt geheven en die kans op de koop toe heeft genomen. Immers is buiten redelijke twijfel dat het niet aangeven van verkoopresultaten leidt tot de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting wordt geheven.
6.3.
De betreffende vergrijpboete is dan ook terecht opgelegd. De rechtbank acht de opgelegde boete ook passend en geboden. Wel is de duur van de procedure aanleiding voor een verlaging van de boete. Aangezien de boete is aangekondigd bij het rapport boekenonderzoek van 27 maart 2020, bedraagt de overschrijding van de redelijke behandeltermijn afgerond 11 maanden. De boete moet dus worden gematigd met 10%. [9] De vergrijpboete bij de navorderingsaanslag VPB 2015 bedraagt dan € 1.275.
2016
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur heeft bewezen dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslag vennootschapsbelasting 2016 tot een te laag bedrag is vastgesteld. Deze boete is door de inspecteur gebaseerd op de omstandigheid dat niet alle omzet van belanghebbende in de aangifte vennootschapsbelasting is verantwoord. In dat kader overweegt de rechtbank dat vaststaat dat niet alle omzet in de aangifte is verantwoord. Vast staat tevens dat de betreffende, niet verantwoorde omzet op de bankrekening van de vennootschap is binnengekomen. De rechtbank leidt verder uit het rapport boekenonderzoek af dat belanghebbende niet de volledige administratie aan de adviseur heeft verstrekt. Gelet op die feiten is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat belanghebbende bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting wordt geheven en die kans op de koop toe heeft genomen. Immers is buiten redelijke twijfel dat het niet aangeven van omzet leidt tot de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting wordt geheven. Door gegenereerde omzet niet aan te geven wordt de kans dat te weinig belasting wordt geheven ook op de koop toe genomen.
6.5.
De betreffende vergrijpboete is dan ook terecht opgelegd. De rechtbank acht de opgelegde boete ook passend en geboden. Wel is de duur van de procedure aanleiding voor een verlaging van de boete. Aangezien de boete is aangekondigd bij het rapport boekenonderzoek van 27 maart 2020, bedraagt de overschrijding van de redelijke behandeltermijn afgerond 11 maanden. De boete moet dus worden gematigd met 10%. [10] De vergrijpboete bij de navorderingsaanslag VPB 2016 bedraagt dan € 343.
Is de boete OB 2015-2017 terecht opgelegd en passend en geboden?
7. Ter zitting is gebleken dat alleen een boete over de uit het boekenonderzoek blijkende correcties voorbelasting van in totaal € 10.358 [11] dient te worden opgelegd. De opgelegde boete is dan ook onterecht opgelegd voor zover deze samenhangt met andere correcties. In zoverre komt de opgelegde vergrijpboete bij de naheffingsaanslag OB 2015-2017 reeds in aanmerking voor vermindering naar € 2.589.
7.1.
De resterende vergrijpboete is door de inspecteur opgelegd omdat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten zou zijn dat de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet is betaald (artikel 67f van de AWR). De vergrijpboete bedraagt 25% van de op de naheffingsaanslag verschuldigde omzetbelasting.
7.2.
Grove schuld doet zich voor indien aan de belastingplichtige een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid kan worden verweten. Bij grove schuld had belanghebbende bij het doen van aangifte redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat dit tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. De inspecteur moet grove schuld van belanghebbende bewijzen. [12]
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur heeft bewezen dat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten is dat te weinig belasting op aangifte is voldaan. Deze boete is door de inspecteur gebaseerd op de omstandigheid dat te veel voorbelasting in aftrek is gebracht. In dat kader overweegt de rechtbank dat uit het rapport boekenonderzoek volgt dat belanghebbende niet de volledige administratie aan de adviseur heeft verstrekt. Daardoor heeft belanghebbende dusdanig onzorgvuldig gehandeld dat gesproken kan worden van grove schuld. Immers draagt het niet adequaat voeren van dan wel inzicht geven in een administratie het inherente risico in zich dat onjuist aangifte wordt gedaan. Buiten redelijke twijfel is dat belanghebbende redelijkerwijs had moeten begrijpen dat door het niet overleggen van een volledige administratie het gevolg kan intreden dat te weinig belasting zou worden geheven.
7.4.
De betreffende vergrijpboete is dan in zoverre ook terecht opgelegd. De rechtbank acht de opgelegde boete in verband met de correcties voorbelasting ook passend en geboden. De rechtbank ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding om de boete te matigen vanwege samenloop van de boete met de bij de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegde boetes. Als uitgangspunt heeft te gelden dat iedere aangifte op zichzelf staat en dat de inspecteur in beginsel per belastingmiddel en aangiftetijdvak een boete kan opleggen. [13] Verder zijn de aan belanghebbende opgelegde boetes in samenhang bezien naar het oordeel van de rechtbank niet disproportioneel hoog.
7.5.
De duur van de procedure vormt wel aanleiding voor een verlaging van de boete. Aangezien de boete is aangekondigd bij het rapport boekenonderzoek van 27 maart 2020, bedraagt de overschrijding van de redelijke behandeltermijn afgerond 11 maanden. De boete moet dus worden gematigd met 10%. [14] De vergrijpboete bedraagt dan € 2.330.

Conclusie en gevolgen

8. Wegens de vermindering van de boete bij de naheffingsaanslag omzetbelasting 2015-2017 is sprake van een gegrond beroep. De overige beroepen zijn ongegrond, aangezien de ambtshalve vermindering wegens overschrijding van de behandeltermijn niet leidt tot een gegrond beroep. De rechtbank vermindert de boetes.
8.1.
Omdat het beroep in de zaak met zaaknummer 21/1373 gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de boete bij de naheffingsaanslag omzetbelasting 2015-2017 gegrond;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
- wijzigt de boetebeschikkingen waarbij de boeten nader wordt vastgesteld op € 1.275 (VPB 2015), € 343 (VPB 2016) en € 2.330 (OB 2015-2017);
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 360,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 8 februari 2023 door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [15]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Mail van de heer De [naam 2] aan de inspecteur, document 7 van bijlage 24 bij het verweerschrift.
2.Mail van de inspecteur aan de heer De [naam 2], document 6 van bijlage 24 bij het verweerschrift.
3.Mail van de heer De [naam 2] aan de inspecteur, document 5 van bijlage 24 bij het verweerschrift.
4.Mail van de inspecteur aan [naam 4], document 5 van bijlage 24 bij het verweerschrift.
5.Mail van de heer [naam 5] aan de inspecteur, document 3 van bijlage 24 bij het verweerschrift.
6.Artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021, Staatscourant 2022, 1480
7.Hoge Raad 29 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5346.
8.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, r.o. 3.2.
9.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
10.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
11.€ 5.347 (2015) + € 2.791 (2016) + € 2.220 (2017).
12.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, r.o. 3.2.
13.Vgl. ook Hoge Raad 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0087.
14.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
15.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.