ECLI:NL:RBZWB:2023:7175

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1886
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake IOAW-uitkering en terugvordering door Baanbrekers

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser met betrekking tot zijn recht op een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Eiser had bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van Baanbrekers, die zijn IOAW-uitkering had opgeschort en later ingetrokken. De rechtbank behandelt de bezwaren van eiser, die stelt dat hij geen op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en onder druk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat Baanbrekers op goede gronden heeft besloten tot intrekking en terugvordering van de uitkering, omdat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet alle werkzaamheden te melden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en er geen reden is voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1886 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] te [plaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. G.J.B.C. Maton,
en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers)
,verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in het kader van zijn recht op een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW).
Met een besluit van 2 augustus 2021 (primair besluit 1) heeft Baanbrekers eisers recht op een IOAW-uitkering opgeschort per 1 juli 2021. Eiser heeft op 13 september 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met een besluit van 13 september 2021 (primair besluit 2) heeft Baanbrekers eisers recht op een IOAW-uitkering en bijzondere bijstand ingetrokken per 1 januari 2021. Eiser heeft op
25 oktober 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met een besluit van 16 november 2021 (primair besluit 3) heeft Baanbrekers de ten onrechte verstrekte IOAW-uitkering en bijzondere bijstand over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 juli 2021 van eiser teruggevorderd tot een bedrag van € 8.249,92 (netto). Eiser heeft op 14 december 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
De adviescommissie bezwaarschriften (commissie) heeft met eiser, zijn gemachtigde en een gemachtigde van Baanbrekers op 7 februari 2022 eisers bezwaar besproken. Op diezelfde datum heeft de commissie een advies uitgebracht aan Baanbrekers. Vervolgens heeft Baanbrekers met een besluit van 14 februari 2022 (verzonden 17 februari 2022, bestreden besluit) – in navolging van het advies van de commissie – het bezwaar van eiser wat betreft primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Eisers bezwaar tegen de primaire besluiten 2 en 3 is gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat de intrekkingsperiode is verkort naar 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2021 en het terugvorderingsbedrag is verlaagd naar 5.376,32 (netto) aan ten onrechte ontvangen IOAW-uitkering plus 843,83 aan ten onrechte ontvangen bijzondere bijstand. Eiser is het hier niet mee eens en heeft daarom bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Baanbrekers heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 29 augustus 2023. Hierbij waren aanwezig: eiser, zijn gemachtigde en namens Baanbrekers [naam] .

Overwegingen van de rechtbank

2.
Feiten waar de rechtbank van uitgaat
Met een brief van 21 mei 2021 heeft Baanbrekers eiser verzocht om bankafschriften te overleggen. Hierop heeft eiser bankafschriften van verschillende bankrekeningen overgelegd.
Ter zitting is gebleken dat eiser inmiddels een AOW-uitkering ontvangt vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
3.
Grondslag bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft Baanbrekers ten grondslag gelegd dat eisers recht op een IOAW-uitkering en bijzondere bijstand niet kunnen worden vastgesteld over de periode van 1 januari 2021 tot 1 juni 2021 door het schenden van de inlichtingenplicht omdat hij verrichte werkzaamheden niet heeft opgegeven. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij geen op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat hij heeft verklaard zoals hij heeft verklaard omdat hij zijn uitkering wilde behouden. Hij voelde zich onder druk gezet door Baanbrekers en verklaarde daardoor dingen die hij niet meende.
5.
Wet- en regelgeving
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
De rechtbank stelt vast dat partijen verdeeld zijn over de vraag of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden in de periode van 1 januari 2021 tot 1 juni 2021 (te beoordelen periode) door het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden niet op te geven, waardoor zijn recht op een IOAW-uitkering en bijzondere bijstand over die periode niet is vast te stellen.
6.2.
Het bestreden besluit is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden die hiervoor gelden is voldaan in beginsel op Baanbrekers. Dit betekent dat Baanbrekers de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit kader geldt op basis van vaste rechtspraak dat schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond oplevert voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [1]
6.3.1.
Baanbrekers heeft aangevoerd dat eiser in de te beoordelen periode op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, die hij niet uit eigen beweging heeft gemeld aan Baanbrekers. Eiser heeft dan ook zijn inlichtingenplicht geschonden, zeker nu hij over de werkzaamheden wisselend heeft verklaard en zijn opgave van werkdata niet overeenkomt met de data waarop hij werkend is waargenomen. Eiser heeft echter in beroep – in strijd met eerdere verklaringen – aangevoerd dat hij in de te beoordelen periode nooit heeft gewerkt en dat hij onder druk dingen heeft verklaard die hij niet meende om zijn uitkering te behouden.
6.3.2.
In vaste rechtspraak is bepaald dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. [2] Of het om bedrijfsmatig verrichte of anderszins op geld waardeerbare activiteiten gaat, is voor de Participatiewet geen relevant onderscheid.
6.3.3.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat Baanbrekers een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte uitkeringen is gestart naar aanleiding van een interne melding dat eiser op meerdere dagen en adressen werkend in [plaats 1] is aangetroffen. In dit kader heeft Baanbrekers eiser op 22 juni 2021 in een gesprek bevraagd over door hem verrichte werkzaamheden. Eiser ontkende eerst dat hij heeft gewerkt in de te beoordelen periode, maar gaf later toch aan dat hij een aantal keer zonder betaling bij zijn broer en het rioolbedrijf van zijn neef heeft geholpen. Eiser heeft met een ‘specificatie gewerkte dagen en tijden’ opgegeven dat hij op 25 maart 2021 in [plaats 2] en op 26 en 27 mei 2021 in [plaats 3] / [plaats 4] heeft gewerkt. Omdat deze informatie niet klopte met de waarnemingen van de interne melder, heeft Baanbrekers eiser op 10 augustus 2021 in een gesprek opnieuw bevraagd over de werkzaamheden. Eiser verklaarde toen dat hij in 2021 meer heeft gewerkt dan wat er op de lijst staat en de data niet precies meer weet, dat hij drie à vier keer heeft gewerkt in [plaats 2] ( [straat 1] / [straat 2] ) en op 26 en 27 mei in [plaats 4] voor zijn neef en dat hij hiermee (zwart) gemiddeld zeven euro per uur heeft verdiend. Eiser heeft op een nieuwe specificatie opgegeven dat hij op 19 en 20 april 2021 in [plaats 2] ( [straat 1] ) heeft gewerkt. Nadat eiser wederom geen duidelijke informatie heeft verstrekt over wanneer hij precies werkzaamheden heeft verricht, welke inkomsten hij daaruit heeft verworven en hij niet de data heeft opgegeven waarop hij werkend is aangetroffen, is Baanbrekers overgegaan tot intrekking en uiteindelijk terugvordering van zijn IOAW-uitkering en bijzondere bijstand over de te beoordelen periode.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank van de rechtbank is van druk tijdens de gesprekken tussen eiser en Baanbrekers niet gebleken. Eiser heeft zelfstandig verklaard over werkzaamheden die hij verrichtte voor (met name) het rioolbedrijf van zijn neef in januari 2021 tot en met mei 2021, waarna door Baanbrekers om aanvullende informatie is gevraagd. Volgens vaste rechtspraak mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. Een latere intrekking, ontkenning of nuancering van die verklaring heeft weinig betekenis. [3] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanige bijzondere omstandigheden voordeden dat van dit algemene uitgangspunt moet worden afgeweken. Baanbrekers heeft op goede gronden geconcludeerd dat eiser in de te beoordelen periode tegen betaling werkzaamheden heeft verricht, die hij niet uit eigen beweging heeft gemeld en waarover hij meermaals wisselend heeft verklaard en geen openheid van zaken heeft gegeven, waardoor Baanbrekers op goede gronden tot het bestreden besluit is gekomen. De rechtbank is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan Baanbrekers had moeten afzien van terugvordering.

Conclusie en gevolgen

7. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 10 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

IOAW
Artikel 13 van de IOAW:
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door burgemeester en wethouders kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58 van de Participatiewet:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1527.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:448.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:150.