ECLI:NL:RBZWB:2023:7163

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3029
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering op basis van schending inlichtingenplicht door eiseres

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 1 juli 2021 besloten om het recht op bijstand van eiseres in te trekken over de periode van 1 december 2015 tot 29 april 2021, en heeft een bedrag van € 82.682,- teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 15 november 2015 een bijstandsuitkering ontving, maar dat er een anonieme melding was gedaan over mogelijke fraude. Dit leidde tot een fraudeonderzoek door de gemeente Tilburg, waarbij eiseres werd beschuldigd van het niet melden van op geld waardeerbare activiteiten, zoals het fokken en verkopen van honden en het verrichten van kappersactiviteiten. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, die stelde dat zij de inlichtingenplicht niet had geschonden en dat de intrekking en terugvordering disproportioneel waren.

De rechtbank concludeert dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door haar activiteiten niet te melden en dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en de terugvordering heeft gehandhaafd. De beroepsgronden van eiseres worden ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelt dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 10 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3029 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J. Postma,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente](college)
,verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres in het kader van haar recht op een uitkering op grond van de Participatiewet.
Met een besluit van 1 juli 2021 (primair besluit) heeft het college het recht op bijstand van eiseres ingetrokken over de periode van 1 december 2015 tot 29 april 2021. In dit besluit heeft het college ook de te veel bestaande algemene en bijzondere bijstand over de hiervoor genoemde periode teruggevorderd van eiseres tot een bedrag van € 82.682,-. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Eiseres is op 8 december 2021 in het bijzijn van haar gemachtigde en een gemachtigde van het college door de commissie voor bezwaarschriften (commissie) gehoord over haar bezwaar. Vervolgens heeft het college met een besluit van 3 mei 2022 (bestreden besluit) – in navolging van het advies van de commissie – het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft daarom bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 29 augustus 2023. Hierbij waren aanwezig: eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. W. Rombouts.

Overwegingen van de rechtbank

2.
Feiten waar de rechtbank van uitgaat
Eiseres ontving sinds 15 november 2015 van het college een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm.
Het college ontving in 2021 een anonieme melding dat eiseres zwarte inkomsten zou hebben uit het fokken en verkopen van (ras)honden en het verrichten van kappersactiviteiten. Tevens werd het college ermee bekend dat eiseres op Facebook aangaf spullen te verkopen. Hierom is het college een fraudeonderzoek gestart naar het recht op bijstand van eiseres, welk onderzoek is verricht door handhavingsmedewerkers van de gemeente Tilburg . In het kader van dit onderzoek hebben de handhavingsmedewerkers onder andere administratief onderzoek gedaan, financiële gegevens opgevraagd bij eiseres, informatie gevorderd van Marktplaats en de RVO, waarnemingen verricht, contact opgenomen met de woningbouwvereniging en een gesprek met eiseres gevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport uitkeringsfraude van 31 mei 2021. Dit rapport heeft geleid tot het bestreden besluit en uiteindelijk deze beroepsprocedure.
3.
Grondslag bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door op geld waardeerbare activiteiten niet te melden bij het college en hiervan geen administratie bij te houden, waardoor het college terecht vanaf
1 december 2015 de bijstandsuitkering van eiseres heeft ingetrokken en de te veel betaalde bijstandsuitkering heeft teruggevorderd. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.
Beroepsgronden
Eiseres heeft – samengevat – in beroep betwist dat haar bijstandsuitkering mocht worden ingetrokken en teruggevorderd, omdat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Mocht dat wel zo zijn, dan had dit niet tot volledige intrekking en terugvordering moeten leiden. Zij heeft zich niet gerealiseerd dat ze de activiteiten moest melden. In geval van schending inlichtingenplicht moet het college volgens eiseres een nieuw besluit gaan nemen met inachtneming van het zorgvuldigheids-, rechtszekerheid- en vertrouwensbeginsel.
5.
Wet- en regelgeving
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
De rechtbank stelt vast dat partijen verdeeld zijn over de vraag of het college terecht en op goede gronden de bijstandsuitkering van eiseres heeft ingetrokken, omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door op geld waardeerbare activiteiten te verrichten, deze niet te melden bij het college en hiervan geen deugdelijke administratie bij te houden. Tevens zijn partijen verdeeld over de vraag of de terugvordering in stand kan blijven. Hierbij loopt de te beoordelen periode van 1 december 2015 tot en met 29 april 2021.
6.2.
Besluiten tot intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering zijn voor de betrokkene belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden die hiervoor gelden is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit kader geldt op basis van vaste rechtspraak dat schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond oplevert voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [1]
Op geld waardeerbare activiteiten
6.3.1.
Het college heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat eiseres in de te beoordelen periode op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, die zij niet uit eigen beweging heeft gemeld. Hierdoor heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden, zeker nu zij wisselend heeft verklaard en haar verklaringen en andere overgelegde bewijsstukken niet overeenkomen met de onderzoeksresultaten van het college. Eiseres heeft echter in beroep primair aangevoerd dat haar activiteiten in de te beoordelen periode niet op geld waardeerbare waren, waardoor zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden.
6.3.2.
In vaste rechtspraak is bepaald dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. [2] Of het om bedrijfsmatig verrichte of anderszins op geld waardeerbare activiteiten gaat, is voor de Participatiewet geen relevant onderscheid.
Marktplaats-activiteiten
6.4.1.
Ten aanzien van de activiteiten op Marktplaats heeft eiseres aangevoerd dat zij haar vader hielp door het plaatsen van advertenties, het hierover telefoneren en het doorgeven van berichten aan haar vader en dat dat geen op geld waardeerbare activiteiten zijn maar een vorm van helpen van familie, waardoor ze dit niet hoefde te melden aan het college. Zij heeft zelf niets verkocht via Marktplaats. Ook was de totale omzet in de te beoordelen periode zo’n € 8.000,- en heeft haar vader in totaal € 8.400,- op zijn rekening gestort, waardoor onduidelijk is hoe het college aan een omzet van € 75.622,50 komt.
6.4.2.
De rechtbank stelt vast dat dat de Marktplaats-advertenties op naam van eiseres zijn geplaatst. Hierbij is van belang dat het e-mailadres en het telefoonnummer van eiseres zijn gekoppeld aan het Marktplaats-account dat de advertenties heeft geplaatst. Het is vaste rechtspraak [3] dat verkoopactiviteiten in beginsel worden toegerekend aan de persoon die het in de advertenties vermelde telefoonnummer gebruikt.
6.4.3.
Voor ontvangers van bijstand is het niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen inkomsten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Dit is vaste rechtspraak. Uit het rapport fraudeonderzoek van 31 mei 2021 blijkt dat eiseres in de te beoordelen periode in totaal 287 advertenties heeft geplaatst, dus vier à vijf per maand, met een totale verkoopwaarde van € 75.622,50. De advertenties betreffen zeer regelmatig nestjes met puppy’s en daaraan verwante artikelen. Alleen al gelet op de aard en omvang van de door eiseres geplaatste advertenties betreft dit geen incidentele verkoop van privégoederen, maar op geld waardeerbare activiteiten. Eiseres heeft niet consistent en sluitend verklaard over de Marktplaats-activiteiten en heeft haar stellingen hieromtrent niet aannemelijk gemaakt. Hoewel dit wel op haar weg lag, heeft zij dat onvoldoende gedaan. De gevolgen daarvan dienen voor haar rekening en risico te blijven. Nog los van het feit dat haar verklaring van 29 april 2021 niet overeenkomt met de verklaring van haar vader van
8 augustus 2021 en dat zij ook na confrontatie met de onderzoeksresultaten geen deugdelijke administratie kon overleggen, moet op dit punt uitsluitend nog worden beoordeeld of eiseres de handelsactiviteiten op Markplaats had moeten melden en dit heeft nagelaten. Dat is, zoals hiervoor al is vastgesteld, het geval. [4] Eiseres heeft de activiteiten dus in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht niet uit eigen beweging gemeld bij het college.
Kappersactiviteiten
6.5.
Ter zitting heeft eiseres aangegeven niet te betwisten dat zij incidenteel ook de haren van vriendinnen en een zoontje van een van die vriendinnen heeft geknipt en dat zij hiervoor (deels) geld heeft ontvangen. In tegenstelling tot wat eiseres heeft aangevoerd, zijn de kappersactiviteiten – nog los van het feit dat zij voorheen uitbaatster van een kapsalon was – aan te merken als op geld waardeerbare activiteiten gedurende de te beoordelen periode die eiseres in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht niet uit eigen beweging heeft gemeld bij het college.
Handel in honden
6.6.1.
Eiseres betwist in haar beroepsgronden dat zij honden fokt. Haar vader doet dit en zij helpt af en toe door met puppy’s naar de dierenarts te gaan en advertenties op Marktplaats te plaatsen. Eiseres heeft geen vergoeding gevraagd voor haar hulp en hoefde dat ook niet te doen. Nu zij geen financiële handelingen heeft verricht, hoefde zij daarover geen inlichtingen te verstrekken.
6.6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres ter zitting heeft erkend dat zij in ieder geval op Marktplaats advertenties heeft geplaatst met haar account over nestjes puppy’s die te koop werden aangeboden en op Marktplaats berichten stuurde over een dekreu die tegen betaling beschikbaar werd gesteld. Ook heeft eiseres ter zitting erkend dat zij meermaals met puppy’s naar de dierenarts is geweest. De rechtbank stelt verder vast uit het overzicht van huisdierenregistraties volgt dat er in de te beoordelen periode zestien puppygeboortes op naam van eiseres zijn geregistreerd. Eiseres ter zitting heeft hierover ter zitting verklaard dat dit kan zijn omdat zij met de puppy’s naar de dierenarts ging en mogelijk niet heeft gezegd dat zij dat voor haar vader deed.
De onderzoeksresultaten bieden voldoende grondslag voor de conclusie dat eiseres in de te beoordelen periode op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, bestaande uit de handel in honden en/of het helpen van derden hierbij. Met die activiteiten heeft eiseres inkomsten verworven of had zij inkomsten kunnen verwerven, zo volgde al uit overweging 6.4.3. Door deze activiteiten niet te melden bij het college, heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. Of eiseres uit deze activiteiten inkomsten heeft gehad, is op zichzelf niet relevant. Toch acht de rechtbank het gezien de vraagprijzen op Marktplaats voor shi tzu puppy’s van € 550,- tot € 1.250,- niet zonder meer geloofwaardig dat eiseres uit de Marktplaats-activiteiten geen inkomsten heeft ontvangen. Dat geldt ook als zou worden aangenomen dat (een deel van) de puppy's die te koop werden aangeboden niet van eiseres, maar van haar vader waren en eiseres enkel de verkoop heeft gefaciliteerd en bij de verzorging van de puppy’s behulpzaam is geweest. Daarbij is ook van belang dat de verklaringen van eiseres over de activiteiten en eventueel daaruit verkregen inkomsten door het ontbreken van een deugdelijke administratie niet objectief controleerbaar zijn.
Schattenderwijs vaststellen en terugvordering
6.7.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar recht op bijstand niet volledig had mogen worden ingetrokken en teruggevorderd, maar had moeten worden herzien en gedeeltelijk teruggevorderd. De te veel verstrekte bijstand kan volgens haar namelijk worden geschat. Hiervoor wordt ten onrechte van haar een sluitende administratie van activiteiten van haar vader verlangd. Eiseres acht de terugvordering van alle ontvangen bijstand in de te beoordelen periode door het college disproportioneel en niet onderbouwd. Eiseres heeft zich verder beroepen op dringende redenen om van terugvordering af te zien, gelegen in haar problematische financiële situatie en haar medische en psychische verleden.
6.7.2.
Als na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, op basis van de vaststaande feiten schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor haar rekening. [5]
6.7.3.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat eiseres geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden van de door haar verrichte op geld waardeerbare activiteiten en eventuele inkomsten die zij daaruit heeft verworven. Eiseres heeft ook onvoldoende informatie verstrekt waaruit kan worden afgeleid dat zij, als zij wel melding hadden gedaan van de activiteiten, wel recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Eiseres mocht dat in deze omstandigheden niet van het college verlangen. Het college stelt dan ook terecht dat het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld.
6.7.4.
Ten aanzien van de terugvordering overweegt de rechtbank dat het college in beginsel op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet gehouden was de aan eiseres ten onrechte betaalde bijstandsuitkering terug te vorderen. Dringende redenen om van terugvordering af te zien in de zin van artikel 58, achtste lid , van de Participatiewet doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft voor de betrokkene. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen moet die redenen aannemelijk maken. [6] In de door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn dergelijke dringende redenen niet gelegen. De omstandigheid dat eiseres door de terugvordering lange tijd wordt geconfronteerd met de afbetaling van de schuld is inherent aan een besluit tot terugvordering. Van belang is ook dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering. Eiseres heeft bij invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank acht verder van belang dat eiseres ook niet met (recente) medische gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat haar medische en psychische klachten wezenlijk zijn verergerd door de terugvordering of dat de terugvordering vanwege die klachten tot onaanvaardbare gevolgen of een noodsituatie heeft geleid. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de terugvordering in stand kan blijven. Eiseres heeft met wat zij in beroep heeft aangevoerd ook niet aannemelijk gemaakt dat het college de terugvordering had moeten matigen. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

7. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Er bestaat geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 10 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58 van de Participatiewet:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1527.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:448.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2513.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1089.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:668.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1089.