ECLI:NL:RBZWB:2023:7029

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3157
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van inlichtingenplicht en verblijfplaats

Op 10 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. Eiseres, die sinds 18 september 2019 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 19 mei 2022, waarin haar bijstandsuitkering werd herzien en teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar pensioengelden en dat zij in de beoordelingsperiode niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de bijstandsuitkering over verschillende periodes heeft herzien en beëindigd, en dat de terugvordering van € 6.600,75 gerechtvaardigd was. Eiseres heeft niet aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3157 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Verheij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, college.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 mei 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, samen met haar dochter [naam 1] en de heer [naam 2] , en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontvangt sinds 18 september 2019 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande op basis van een tweepersoonshuishouden, in verband met haar inwonende dochter. In het kader van een heronderzoek heeft eiseres bankafschriften overgelegd. Naar aanleiding van de pintransacties is een onderzoek gestart door het college. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een op ambtseed opgemaakt rapport van 21 juni 2021.
Met het besluit van 26 juli 2021 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 november 2019 tot en met 30 november 2019 herzien, omdat zij een eenmalige betaling van St. bedrijfstakpensioen voor de detailhandel (€ 46,09) niet heeft gemeld. Daarnaast heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 31 mei 2020 herzien, omdat zij sinds 1 oktober 2019 een nabestaandenpensioen ontvangt (€ 47,29 respectievelijk € 46,99 per maand).
Ook heeft het college met het primaire besluit I de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 juni 2020 tot en met 28 februari 2021 en over de periode van 1 juni 2021 tot en met 25 juli 2021 ingetrokken en per 26 juli 2021 beëindigd, omdat eiseres vanaf 1 juni 2020 niet haar hoofdverblijf binnen de gemeente Altena heeft. Het te veel aan verleende bijstand (€ 5.807,78) is over de periode van 1 juni 2020 tot en met 28 februari 2021 door het college teruggevorderd. Ten slotte is de individuele inkomenstoeslag ten onrechte verstrekt waardoor het besluit van december 2020 wordt herzien en een bedrag van € 423,- wordt teruggevorderd. De totale terugvordering bedraagt € 6.600,75.
Met het besluit van 12 augustus 2021 (primair besluit II) heeft het college aan eiseres een boete opgelegd van € 29,72 in verband met schending van de op haar rustende inlichtingenverplichting.
Eiseres heeft op 17 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Met het bestreden besluit van 19 mei 2022 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Beroepsgronden
2. Eiseres betwist dat de ontvangsten van de pensioengelden niet aan het college zijn doorgegeven. Haar financiën werden beheerd door de Gemeentelijke Kredietbank Breda (Kredietbank) waardoor zij geheel geen zicht had op de inkomsten op haar bankrekening. Voor zover eiseres weet zijn de pensioengelden doorgegeven aan het college. Indien dit niet is gedaan door de Kredietbank dan kan dat niet worden toegerekend aan eiseres.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij haar hoofdverblijf in [plaats 1] heeft, omdat al haar post, kleding, financiën en overige zaken daar liggen. Na het overlijden van haar man is eiseres opnieuw in contact gekomen met mevrouw [naam 4] . In dit kader is eiseres regelmatig naar Noord-Holland en omstreken gegaan, maar dit betekent nog niet dat haar hoofdverblijf niet meer in [plaats 1] is. Eiseres is van mening dat het haar vrij moet staan om een goede kennis te bezoeken, zeker omdat dit een positieve uitwerking heeft gehad op haar depressieklachten. Verder blijkt uit de door eiseres overgelegde stukken van
3 augustus 2023 dat er in haar woning in de te beoordelen periode sprake is van een elektra- en gasverbruik dat hoger is dan van een gemiddeld tweepersoonshuishouden.
Daarnaast is eiseres van mening dat zij onder valse voorwendselen bij het college is uitgenodigd voor het gesprek van 10 juni 2021 en dat hetgeen zij tijdens dit gesprek heeft verklaard, niet als juist mag worden beschouwd. Zij was zeer van slag tijdens het gesprek en heeft zonder na te denken overal ‘ja’ op geantwoord. Ook zat eiseres onder zware medicatie waardoor zij niet helder kon nadenken. Het college heeft in strijd met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel gehandeld.
Ten slotte heeft eiseres geen enkele inkomsten meer en is zij door het bestreden besluit weer in de financiële problemen gekomen. Het bestreden besluit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard waarbij ten gunste van eiseres van de eventueel geldende bepalingen dient te worden afgeweken.
Wet- en regelgeving
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of het college het recht op uitkering over de periode van
1 oktober 2019 tot en met 31 mei 2020 terecht heeft herzien, over de periode van 1 juni 2020 tot en met 28 februari 2021 en over de periode van 1 juni 2021 tot en met 25 juli 2021 terecht heeft ingetrokken, de uitkering per 26 juli 2021 terecht heeft beëindigd en de te veel betaalde bijstand (€ 6.600,75) terecht heeft teruggevorderd.
4.1
Herziening, intrekking, beëindiging en terugvordering van bijstand zijn voor de betrokkene belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening, intrekking, beëindiging en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1]
Wat is niet in geschil?
5. De rechtbank stelt op basis van de dossierstukken en het behandelde ter zitting vast dat niet in geschil is dat het college terecht de verstrekte inkomenstoeslag (€ 423,-) over de maand december 2020 heeft herzien en teruggevorderd. Daarnaast zijn geen beroepsgronden ingediend tegen de hoogte van de terugvordering en de opgelegde boete. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
Pensioengelden
6. Niet in geschil is dat eiseres in de periode van 1 oktober 2019 tot en met
31 mei 2020 in totaal € 369,97 heeft ontvangen aan pensioengelden in de vorm van een eenmalige betaling van St. bedrijfstakpensioen voor de detailhandel en een nabestaandenpensioen.
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] worden bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet.
6.2
De pensioengelden zijn aan te merken als inkomsten in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet en zijn van invloed op de hoogte van de bijstand. Deze inkomsten zijn aan te merken als feiten en omstandigheden die eiseres moet melden op grond van de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet.
6.3
Eiseres heeft aangevoerd dat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij een budgetcoach van maatschappelijk werk had die, na het overlijden van haar man, al haar financiële zaken behartigde. Eiseres zou de budgetcoach de opdracht hebben gegeven om de pensioeninkomsten door te geven aan het college, maar dat is niet gebeurd. Het niet doorgeven van de pensioeninkomsten aan het college kan volgens eiseres niet aan haar worden toegerekend.
6.4
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres had op de hoogte kunnen zijn van de ontvangsten van de pensioengelden gelet op het feit dat de brieven van de pensioenfondsen zijn gericht aan haar adres, [adres 1] te [plaats 1] . Het dient voor eiseres haar eigen rekening en risico te komen dat de inkomsten uit pensioengelden niet zijn doorgegeven aan het college. Dat eiseres er van uitging dat haar budgetcoach dit aan het college zou doorgeven, maakt dit niet anders.
6.5
Eiseres heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van haar inkomsten uit pensioengelden, waardoor zij in de te beoordelen periode te veel bijstand heeft ontvangen. Daarom was het college in beginsel verplicht om de bijstand van eiseres over die periode te herzien en de te veel uitbetaalde bijstand terug te vorderen.
Verblijfplaats
7. Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 juni 2020 tot en met 28 februari 2021 en over de periode van 1 juni 2021 tot en met 25 juli 2021 ingetrokken, omdat uit onderzoek is gebleken dat zij niet woonde op het door haar opgegeven [adres 1] in [plaats 1] .
7.1
Voor het antwoord op de vraag waar iemand zijn woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet, is bepalend de plaats waar hij daadwerkelijk woont dan wel verblijft en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt. De vraag waar iemand zijn woonplaats heeft, moet dan ook worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
7.2
In het kader van het rechtmatigheidsonderzoek zijn onder andere registraties onderzocht, heeft een internetonderzoek plaatsgevonden, zijn bankafschriften onderzocht, heeft een ambtenaar van het team Naleving van de gemeente Breda met eiseres gesproken op 10 juni 2021 en zijn er bij eiseres woning in totaal 22 heimelijke waarnemingen gedaan in de periode van 12 januari 2021 tot en met 6 mei 2021 (waarvan vier in [plaats 2] ).
7.3
Het college heeft zijn standpunt dat eiseres in de beoordelingsperiode haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had voornamelijk gebaseerd op eiseres verklaring van 10 juni 2021, en voor dat standpunt verdere ondersteuning gevonden in eiseres pingedrag zoals dat blijkt uit de bankafschriften en de verrichtte waarnemingen.
7.4
Eiseres heeft op 10 juni 2021 gesproken met een ambtenaar van het team Naleving van de gemeente Breda. De rechtbank constateert dat eiseres volgens het gespreksverslag
- op de vraag ‘Waar zij verblijft?’ heeft verklaard dat zij een vriend heeft die in [plaats 2] woont, dat is in Noordoostpolder en dat zij die persoon heeft leren kennen via een datingsite ergens in maart 2020 waarna een relatie ontstond;
- op de vraag ‘Sinds wanneer zij haar hoofdverblijf heeft bij de heer [naam 2] te [plaats 2] ?’ heeft verklaard dat zij vanaf juni 2020 daar haar hoofdverblijf heeft. Vanaf die tijd verblijft zij één keer in de maand in [plaats 1] en gaat zij die dag naar haar familie in de buurt van [plaats 1] ;
- op de vraag ‘Waar alle spullen liggen van haar?’ heeft verklaard dat het meeste van haar kleding in [plaats 2] ligt en ook servies van haar;
- op de vraag ‘Waarom zij het verblijf in [plaats 2] niet heeft gemeld bij de gemeente Altena?’ heeft verklaard dat zij niet wist dat dit moest en dat zij niet bij het gesprek had gezeten als zij dit wel wist;
- op de vraag ‘Of zij op enige manier onder druk is gezet?’ heeft verklaard dat dit helemaal niet het geval is en dat geen druk is uitgevoerd op haar.
De rechtbank constateert dat eiseres haar verklaring van 10 juni 2021 heeft afgelegd tegenover een ambtenaar van het team Naleving van de gemeente Breda. Ook heeft zij de verklaring ondertekend en daarbij verklaard dat zij de ondervrager goed heeft begrepen.
In het algemeen mag van de juistheid van een tegenover een toezichthouder afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan, zodat aan het intrekken daarvan of het achteraf ontkennen van het verklaarde weinig betekenis kan worden toegekend.
7.5
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van zodanige bijzondere omstandigheden dat op het hiervoor vermelde uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Daartoe wordt overwogen dat eiseres op 10 juni 2021 diverse keren op concrete vragen concreet, consistent en bij herhaling heeft verklaard dat zij in de beoordelingsperiode verbleef in de gemeente [plaats 2] . Eiseres stelling dat zij onder valse voorwendselen bij het college is uitgenodigd en dat zij zonder na te denken overal ‘ja’ op heeft geantwoord is te weinig om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van 10 juni 2021. Ter zitting heeft eiseres nog verklaard dat zij ten tijde van het gesprek onder zware medicatie (antidepressiva) zat waardoor zij niet helder kon nadenken. De dochter van eiseres en de heer [naam 2] hebben dit ter zitting bevestigd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege medicatie niet in staat was om een verklaring af te leggen. Het gespreksverslag biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij haar verklaring onder ontoelaatbare druk heeft afgelegd, dat deze onjuist is of om andere reden buiten beschouwing moet blijven.
7.6
Het beeld dat eiseres tijdens de beoordelingsperiode haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, wordt bevestigd doordat uit de bankafschriften blijkt dat er in de maanden juli 2020 tot en met november 2020 en de maanden januari 2021 tot en met
mei 2021 op eiseres bankrekening bijna geen transacties in de gemeente Altena hebben plaatsgevonden.
7.7
Een andere door het college genoemde aanwijzing dat eiseres in de beoordelingsperiode haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, zijn de verrichtte waarnemingen. Uit de waarnemingen volgt dat de Peugeot 107 met [kenteken] die eiseres stelt te gebruiken nooit is waargenomen in de omgeving van haar woning te [plaats 1] , terwijl bij drie van de vier waarnemingen aan de [adres 2] te [plaats 2] de auto op de oprit van deze woning stond. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat in [plaats 1] sprake is van een drukke weg met weinig parkeermogelijkheden. In [plaats 2] zou de auto lang voor de deur hebben gestaan vanwege autopech. De rechtbank acht dit niet aannemelijk vanwege onvoldoende onderbouwing.
7.8
Eiseres heeft nog aangevoerd dat zij in de periode in geding een elektra- en gasverbruik had die hoger is dan van een gemiddeld tweepersoonshuishouden. De rechtbank stelt vast dat bij de Nibud-norm voor wat betreft het gasverbruik wordt uitgegaan van het woningtype en niet van het aantal personen. Het type woning is niet gewijzigd waardoor hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat eiseres op het uitkeringsadres haar hoofdverblijf heeft gehad. Voor wat betreft het elektraverbruik is een afname zichtbaar in de periodes 2019/2020 (3.214 kWh) en 2020/2021 (3.197 kWh) ten opzichte van de periode 2018/2019 (3.928 kWh). Eiseres heeft ter zitting verklaard dat dit een logisch gevolg is vanwege het overlijden van haar man in het jaar 2019, maar dat een duidelijkere afname zichtbaar had moeten zijn als zij niet meer op het uitkeringsadres zou wonen. De rechtbank is - in overeenstemming met het standpunt van het college - van oordeel dat het elektraverbruik in dit geval niet van doorslaggevende betekenis is.
7.9
De rechtbank concludeert, op grond van voorgaande feiten en omstandigheden in samenhang bekeken, dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres in de gemeente Altena. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat eiseres dit ten onrechte niet heeft gemeld. Dit betekent dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden.
7.1
Eiseres was verplicht juiste en volledige informatie over haar woon- en verblijfsituatie te verschaffen, omdat die gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden, is een reden voor intrekking van de bijstandsuitkering wanneer door die schending niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, eiseres recht heeft op bijstand. Eiseres moet dan aannemelijk maken dat zij, als zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de beoordelingsperiode recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad. Eiseres is hier niet in geslaagd.
7.11
De rechtbank is van oordeel dat het college het recht van eiseres op een bijstandsuitkering over de periode van 1 juni 2020 tot en met 28 februari 2021 en over de periode van 1 juni 2021 tot en met 25 juli 2021 mocht intrekken vanwege schending van de inlichtingenplicht. Het college heeft ook op goede gronden de uitkering per 26 juli 2021 beëindigd.
Terugvordering
8. Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet is het college verplicht de te veel betaalde uitkering terug te vorderen. Dit is alleen anders als er sprake is van een dringende reden. Dringende redenen doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. [3] Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.
8.1
Eiseres is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De enkele stelling dat gelet op eiseres schuldenpositie de terugvordering voor haar leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, is onvoldoende. Daarbij is tevens van belang dat bij de terugbetalingsregeling die is getroffen, rekening gehouden wordt met de beslagvrije voet. Er zijn daarom geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 10 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 40, eerste lid
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot
toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste en achtste lid
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:941.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1064.