In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de maanden juli en augustus 2022. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, die zijn uitkering hadden vastgesteld op basis van door zijn werkgever doorgegeven inkomsten. De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het UWV de inkomsten correct heeft toegerekend aan de maanden waarin deze zijn verdiend, conform de regels van de Werkloosheidswet en het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). Eiser stelde dat de toerekening in zijn nadeel werkte en dat hij hierdoor onder het sociaal minimum kwam. De rechtbank oordeelt echter dat niet elk nadelig resultaat als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt en dat de systematiek van het UWV niet leidt tot onevenwichtigheid.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van het UWV in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 september 2023.