ECLI:NL:RBZWB:2023:6828

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5894
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WW-uitkering van eiser over juli en augustus 2022 na bezwaar tegen het besluit van het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de maanden juli en augustus 2022. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, die zijn uitkering hadden vastgesteld op basis van door zijn werkgever doorgegeven inkomsten. De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV de inkomsten correct heeft toegerekend aan de maanden waarin deze zijn verdiend, conform de regels van de Werkloosheidswet en het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). Eiser stelde dat de toerekening in zijn nadeel werkte en dat hij hierdoor onder het sociaal minimum kwam. De rechtbank oordeelt echter dat niet elk nadelig resultaat als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt en dat de systematiek van het UWV niet leidt tot onevenwichtigheid.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van het UWV in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5894 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de maanden juli en augustus 2022.
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 november 2022 op het bezwaar van eiser heeft het UWV die besluiten gehandhaafd.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en [naam] namens het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Aan eiser is met ingang van 28 februari 2022 een WW-uitkering en toeslag daarop op grond van de Toeslagenwet toegekend. Daarnaast had hij inkomsten uit arbeid van [bedrijf] B.V. (werkgever).
2.1.
Over de maand juli 2022 heeft eiser een SV-loon inclusief vakantiegeld doorgegeven van € 933,72.
2.2.
Met de brief van 2 september 2022 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat het uitgaat van de inkomsten die de werkgever heeft doorgegeven aan de Belastingdienst. De werkgever geeft de inkomsten door per 4 weken. De inkomsten die eiser heeft ontvangen van 20 juni 2022 tot en met 17 juli 2022 worden in mindering gebracht op eisers uitkering van juli 2022. Dit heeft geleid tot de bedragen in de uitkeringsspecificatie van 5 september 2022 over de maand juli 2022 (primair besluit I).
2.3.
Over de maand augustus 2022 heeft eiser een SV-loon inclusief vakantiegeld doorgegeven van € 0,00.
2.4.
Met de brief van 16 september 2022 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat het ook voor de maand augustus 2022 uitgaat van de inkomsten, die de werkgever heeft doorgegeven aan de Belastingdienst. Dit heeft geleid tot de bedragen in de uitkeringsspecificatie van 20 september 2022 over de maand augustus 2022 (primair besluit II).
2.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I en II.
2.6.
In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. In de situatie dat de werkgever loonaangifte doet per 4 weken, kort het UWV de inkomsten in de maand waarin de loonaangifteperiode eindigt. De werkgever heeft voor de periode van 20 juni 2022 tot en met 17 juli 2022 een SV-loon opgegeven van € 1.220,50 en een opgebouwde vakantietoeslag van € 105,95. Voor de periode van 18 juli 2022 tot en met 14 augustus 2022 heeft de werkgever een sv-loon opgegeven van € 286,36 en een opgebouwde vakantietoeslag van € 23,43. Het UWV kan op basis van de door eiser overgelegde loonstroken niet concluderen dat de opgave van de werkgever niet juist was.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang geschil
3. De rechtbank beoordeelt de vaststelling van eisers WW-uitkering over de maanden juli en augustus 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
Eiser stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat de inkomsten moeten worden toegerekend aan de maand waarin hij de uren feitelijk heeft gemaakt en de inkomsten heeft verdiend.
3.2.
Eiser heeft ook beroepsgronden naar voren gebracht die zien op geschillen met het UWV over andere periodes. Deze beroepsgronden vallen echter buiten de omvang van dit geschil.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Van welke inkomsten moet worden uitgegaan in juli en augustus 2022?
5. Artikel 47, eerste lid, van de WW regelt hoe de hoogte van de WW-uitkering per kalendermaand moet worden berekend. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75% van het maandloon (formule in onderdeel a) en daarna 70% van het maandloon (formule in onderdeel b).
5.1.
Op de uitkering wordt een deel van het inkomen dat een werknemer verdient in mindering gebracht (factor E in de berekeningsformule). De gedachte hierachter is dat werkhervatting altijd loont. De wijze waarop de inkomsten op de uitkering in mindering moeten worden gebracht, is neergelegd in artikel 4:1 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB).
5.2.
Op grond van het negende lid van artikel 4:1 van het AIB wordt voor de vaststelling van het inkomen voor de WW het inkomen over een aangiftetijdvak van vier weken geacht te zijn genoten in de kalendermaand waarin het aangiftetijdvak van vier weken eindigt. De rechtbank stelt vast dat het UWV daar toepassing aan heeft gegeven door het inkomen in het loonaangiftetijdvak van 20 juni 2022 tot en met 17 juli 2022 toe te rekenen aan de maand juli 2022 en het inkomen in het loonaangiftetijdvak van 18 juli 2022 tot en met 14 augustus 2022 toe te rekenen aan de maand augustus 2022.
Bovendien volgt uit vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, dat het UWV mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij de betrokkene aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. Eiser heeft dat niet aangetoond.
5.3.
De rechtbank concludeert dat het UWV aldus een juiste toepassing heeft gegeven aan de bepalingen van het AIB. Daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat het UWV bij het in mindering brengen van de inkomsten op de WW-uitkering is uitgegaan van een onjuist sv-loon.
Leidt dit voor eiser tot een kennelijk onredelijk resultaat?
6. Volgens het elfde lid van artikel 4:1 van het AIB bepaalt het UWV het inkomen op een andere wijze, als toepassing van dat artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.
6.1.
Eiser stelt dat de wijze van toerekening door het UWV in zijn nadeel werkt en dat er maanden zijn dat hij meer wordt gekort dan hij in die maand heeft verdiend. Ook stelt eiser dat hij hierdoor onder het sociaal minimum komt.
6.2.
De rechtbank overweegt dat niet elk feitelijk of ervaren nadelig resultaat kan als kennelijk onredelijk worden aangemerkt. [2] Dat er maanden zijn waarin er meer inkomen op de uitkering van eiser is gekort dan hij feitelijk van de werkgever over die maand heeft ontvangen, is een gevolg van de systematiek van het negende lid van artikel 4:1 van het AIB, die het mogelijk maakt om snel zonder omrekenen te komen tot een berekening van de aanspraak op WW-uitkering. Deze systematiek kan soms tot een voordeel leiden en soms tot een nadeel, maar per saldo leidt het consequent toepassen van de systematiek in het algemeen niet tot onevenwichtigheid en niet tot een (on)billijkheid van overwegende aard. Daarvan is in dit geval ook geen sprake. Niet is gebleken dat eiser onder het sociaal minimum is gekomen. De WW-uitkering wordt na het in mindering brengen van de inkomsten aangevuld met toeslag, op het moment dat eiser onder het sociaal minimum zit.
6.3.
Van een kennelijk onredelijk resultaat, als bedoeld in artikel 4:1, elfde lid, van het AIB is daarom geen sprake. Het UWV heeft dan ook terecht de inkomsten op deze wijze in mindering gebracht op eisers WW-uitkering in juli en augustus 2022.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 28 september 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Werkloosheidswet
Artikel 47:
1. De uitkering op grond van deze wet bedraagt per kalendermaand:
a. 0,75 x (A – B x C/D) – E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (A – B x C/D) – E vanaf de derde maand waarin recht op een uitkering bestaat.
Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het dagloon;
D voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag; en
E voor het inkomen in verband met arbeid.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten.
Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB)
Artikel 4:1. Vaststelling inkomen(voor zover hier van belang):
1. Het inkomen voor de toepassing van:
a. de Werkloosheidswet wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand.
3. Bij de toepassing van het eerste lid wordt het loon of het inkomen in verband met arbeid, bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon of dat inkomen in verband met arbeid opgave heeft gedaan.
7. Het UWV kan bij de vaststelling van het inkomen het loon dat door de uitkeringsgerechtigde is genoten in een aangiftetijdvak, toerekenen aan de dag waarop dat loon betrekking heeft.
9. In afwijking van het derde lid, wordt voor de vaststelling van het inkomen voor de Werkloosheidswet het inkomen over een aangiftetijdvak van vier weken geacht te zijn genoten in de kalendermaand waarin het aangiftetijdvak van vier weken eindigt.
11. Indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat bepaalt het UWV het inkomen op een andere wijze.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 19 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:631) en 20 januari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:206).
2.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 8 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:904).