In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen waren vastgesteld. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag verminderd, maar belanghebbende is van mening dat hij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrekbare zorgkosten en dat het belastbaar inkomen uit box 3 te hoog is vastgesteld.
De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van belanghebbende en komt tot de conclusie dat hij geen recht heeft op een hoger bedrag aan aftrekbare zorgkosten. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag geen aftrekbare zorgkosten in aanmerking heeft genomen en dat de door belanghebbende opgevoerde zorgkosten niet voldoende zijn onderbouwd. Daarnaast wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat de inspecteur geen onjuiste informatie heeft verstrekt.
Met betrekking tot de box 3 heffing oordeelt de rechtbank dat het forfaitaire stelsel strijdig is met het EVRM en dat belanghebbende recht heeft op rechtsherstel. De rechtbank vermindert het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen naar nihil, omdat er geen positief belastbaar inkomen uit sparen en beleggen kan worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.