ECLI:NL:RBZWB:2023:6453

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2451
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van dividendbelasting en staatssteun aan binnenlandse beleggingsfondsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2023 uitspraak gedaan over de teruggaaf van dividendbelasting voor de belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende geen dividendnota's heeft overgelegd voor de jaren 2003 tot en met 2007, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen of er Nederlandse dividendbelasting was ingehouden. De inspecteur heeft de verzoeken om teruggaaf voor deze jaren dan ook terecht afgewezen. Voor de jaren 2008 tot en met 2011 heeft de Hoge Raad in eerdere arresten geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank zag geen aanleiding om teruggaaf te verlenen of prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of de Hoge Raad. Daarnaast verwierp de rechtbank het standpunt van de belanghebbende dat er sprake was van verboden staatssteun aan binnenlandse beleggingsfondsen. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Den Haag
zaaknummers: BRE 17/02451, 17/02452, 17/02453, 17/02454, 17/02456, 17/02754, 17/02755, 17/02756 en 17/02757

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] te [plaats] ( [land] ), belanghebbende

( [gemachtigde] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken van inspecteur van 17 februari 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende periodes, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
het jaar 2003 (zaaknummer BRE 17/02451);
het jaar 2004 (zaaknummer BRE 17/02452);
het jaar 2005 (zaaknummer BRE 17/02453);
het jaar 2006 (zaaknummer BRE 17/02454);
het jaar 2007 (zaaknummer BRE 17/02456);
het jaar 2008 (zaaknummer BRE 17/02754);
het jaar 2009 (zaaknummer BRE 17/02755);
het jaar 2010 (zaaknummer BRE 17/02756); en
het jaar 2011 (zaaknummer BRE 17/02757).
De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 3 maart 2022 in de gelegenheid gesteld om de beroepen naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 [1] en
9 april 2021 [2] nader te motiveren. Belanghebbende heeft een nadere motivering ingediend.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2023.
Namens belanghebbende is, met bericht, niemand verschenen.
Namens de inspecteur zijn verschenen: mr. [inspecteur 2] , mr. dr. [inspecteur 3] , mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 4] , drs. [inspecteur 5] en mr. [inspecteur 6] .
Overwegingen
1. In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting over de hiervoor onder het procesverloop vermelde jaren.
Beoordeling van het geschil
2. Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008 [3] , is - kort gezegd - voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering [4] van belang en is voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren die zijn aangevangen voor 1 januari 2008 de voormalige teruggaafregeling voor fiscale beleggingsinstellingen [5] relevant.
3. Belanghebbende heeft geen dividendnota’s over de jaren 2003 tot en met 2007 overgelegd. Alleen al om die reden is de rechtbank van oordeel dat de verzochte teruggaaf over die jaren er op afstuit dat belanghebbende, tegenover de betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat en zo ja hoeveel Nederlandse dividendbelasting is ingehouden in die jaren. De inspecteur heeft de teruggaafverzoeken over de jaren 2003 tot en met 2007 dan ook terecht afgewezen [6] .
4. Belanghebbende heeft ook geen recht op teruggaaf over de jaren 2008 tot en met 2011. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 april 2021 [7] geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. In wat belanghebbende heeft aangevoerd tegen dit arrest van de Hoge Raad ziet de rechtbank geen aanleiding om teruggaaf te verlenen of prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of de Hoge Raad. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding de zaken aan te houden.
5. Belanghebbende heeft voorts het standpunt ingenomen dat feitelijk geen buitenlands fonds in aanmerking komt voor een teruggaaf van dividendbelasting en dat om die reden sprake is van verboden staatssteun aan binnenlandse beleggingsfondsen. De rechtbank verwerpt dit standpunt onder verwijzing naar wat het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch in de uitspraak van 19 april 2023 [8] heeft geoordeeld:
“4.4. Het hof verwerpt dit standpunt. Het hof stelt daarbij voorop dat het fbi-regime als zodanig niet is aan te merken als een selectieve maatregel.4 Het niet toekennen van een teruggaaf van dividendbelasting aan belanghebbende is een gevolg van de uitleg van de Unierechtelijke vrije-verkeersbepalingen, in het bijzonder het feit dat voor de toepassing van de wettelijke teruggaafregeling belanghebbende niet vergelijkbaar is met een binnenlandse fiscale beleggingsinstelling.
In dat geval kan nimmer sprake zijn van verboden staatssteun.
Het hof merkt overigens op dat zo belanghebbende al gevolgd zou worden in het standpunt dat sprake is van verboden staatssteun aan binnenlandse fiscale beleggingsinstellingen, dit nimmer mee kan brengen dat die ‘staatssteun’ zou moeten worden uitgebreid naar buitenlandse beleggingsfondsen. Een onderneming die een heffing is verschuldigd, kan zich immers niet aan de betaling daarvan onttrekken met het argument dat een fiscale maatregel ten gunste van andere ondernemingen staatssteun vormt.”
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en
mr. M.E. Kiers, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier, op 12 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

3.Stb. 2007, 563.
4.Artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965.
5.Artikel 10, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals dat luidde tot 1 januari 2008.