In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, een Duitse entiteit, heeft geen dividendnota's overgelegd voor verschillende boekjaren, waardoor de rechtbank oordeelt dat de verzoeken om teruggaaf ongegrond zijn. De rechtbank verwijst naar het overgangsrecht van de wet Overige fiscale maatregelen 2008, dat bepaalt dat voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering van belang is. Voor eerdere boekjaren geldt de voormalige teruggaafregeling voor fiscale beleggingsinstellingen.
De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende, met uitzondering van het boekjaar 2008/2009, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er Nederlandse dividendbelasting is ingehouden. De inspecteur heeft de verzoeken om teruggaaf voor de jaren 2002/2003, 2003/2004, 2005/2006, 2012, 2013, 2014 en 2015 terecht afgewezen. Ook voor het boekjaar 2008/2009 heeft de rechtbank geen recht op teruggaaf vastgesteld, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad dat stelt dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.
De rechtbank verwerpt ook het standpunt van de belanghebbende dat er sprake is van verboden staatssteun aan binnenlandse beleggingsfondsen. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.