ECLI:NL:RBZWB:2023:6134

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5594
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens niet hoofdverblijf op het uitkeringsadres

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar recht op uitkering op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam heeft op 27 juni 2022 het recht van eiseres op een uitkering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 februari 2022 ingetrokken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

De rechtbank oordeelt dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 februari 2022 niet haar hoofdverblijf had op het opgegeven uitkeringsadres. Eiseres heeft verklaard dat zij veelvuldig bij haar zus verbleef en dat haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op basis van onderzoeksbevindingen en waarnemingen terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd die haar stellingen onderbouwen, zoals verklaringen van medische deskundigen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de intrekking van de bijstandsuitkering bevestigd. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 31 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5594 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar recht op uitkering op grond van de Participatiewet.
Met het besluit van 27 juni 2022 (primair besluit) heeft het college het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Participatiewet over de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 februari 2022 ingetrokken.
Met het besluit van 1 november 2022 (bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is het college bij het primaire besluit gebleven.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en drs. C.B.M. Peters namens het college.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2.
Feiten en omstandigheden
Eiseres ontvangt sinds 24 oktober 2019 van het college een uitkering op grond van de Participatiewet, laatstelijk naar de norm van een alleenstaande ouder vanwege de geboorte van haar kind (geboren op 5 december 2019).
Omdat het vermoeden bestond dat eiseres vanaf 1 januari 2020 niet haar hoofdverblijf had op [adres] in [plaats 1] (uitkeringsadres) is het college een onderzoek gestart naar haar recht op uitkering.
Op 15 februari 2022 heeft het college eiseres per brief uitgenodigd voor een gesprek op 21 februari 2022. Daarbij is eiseres gevraagd om verschillende stukken mee te nemen naar dit gesprek. Eiseres is niet verschenen en heeft evenmin de gevraagde stukken overgelegd.
Met het besluit van 21 februari 2022 heeft het college daarom het recht op bijstand van eiseres met ingang van 21 februari 2022 opgeschort. Eiseres heeft tegen dit opschortingsbesluit geen bezwaar gemaakt.
Op 24 februari 2022 is eiseres gehoord door de sociaal rechercheur. Aansluitend aan het gesprek heeft er een huisbezoek plaatsgevonden. Het college heeft verder een administratief onderzoek uitgevoerd en waarnemingen verricht. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het Rapport rechtmatigheidsonderzoek uitkering Participatiewet Team Toezicht Sociaal Domein van 24 februari 2022, de rapportage Participatiewet/Tussentijds onderzoek van 11 april 2022 en het gespreksverslag d.d. 21 februari 2022 (de rechtbank leest verbeterd: 24 februari 2022) met de verklaring van eiseres tijdens het gesprek met de [sociaal rechercheur] op 24 februari 2022. Ook zijn foto’s van de waarnemingen met betrekking tot de brievenbus van eiseres en van het huisbezoek aan het dossier toegevoegd.
Op 28 februari 2022 heeft de maatschappelijk werkster van eiseres bij het college aangegeven dat eiseres weer op het uitkeringsadres woonachtig is. Op 3 maart 2022 heeft eiser per e-mail zelf ook aan het college gemeld dat zij per 28 februari 2022 weer op het uitkeringsadres verblijft. Deze verklaringen heeft het college gecontroleerd met een tweede huisbezoek op 11 april 2022. Volgens het college is aannemelijk geworden dat eiseres weer op het uitkeringsadres woont. Per 28 februari 2022 is daarom het recht op uitkering hervat.
Het college heeft met het primaire besluit het recht van eiseres op een bijstandsuitkering ingetrokken over de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 februari 2022.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres in de periode 1 januari 2020 tot en met 27 februari 2022 niet haar hoofdverblijf had op het opgegeven uitkeringsadres.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat onduidelijk is waar de ingangsdatum van de intrekking, 1 januari 2020, op is gebaseerd. Bovendien stelt eiseres dat het college geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij in september 2020, bij een eerder onderzoek, thuis is aangetroffen. Er dient gemeentelijk beleid geformuleerd te worden dat in bijzondere omstandigheden afgezien kan worden van intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. Ook doet eiseres een beroep op de hardheidsclausule, evenals het evenredigheidsbeginsel. Het is naar haar mening onevenredig om over de betreffende periode over te gaan tot intrekking van de uitkering, omdat de medische omstandigheden van haar kind ervoor zorgden dat het kind medische zorg nodig had die eiseres niet in haar eentje kon bieden, te meer omdat er tijdens deze periode een coronapandemie in Nederland was. Tot slot heeft eiseres verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
In geschil is of het college op goede gronden het recht op uitkering van eiseres over de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 februari 2022 heeft ingetrokken, omdat zij in deze periode niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
5.2
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor eiseres belastend besluit, waarbij het aan het college is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat in beginsel het college aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
5.3
Het college heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat eiseres in de periode in geding niet haar hoofdverblijf op het opgegeven adres had, waardoor zij geen recht had op bijstandsuitkering. Door dit niet aan het college te melden, heeft zij de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden.
5.4
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt [1] .
5.5
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op basis van de onderzoeksbevindingen in het dossier terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in de periode in geding niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat het kind van eiseres is geboren op 5 december 2019 (en de datum van 5 december 2021 een kennelijke verschrijving betreft).
Eiseres heeft tegenover de sociaal rechercheur verklaard dat zij met haar kind veelvuldig bij haar zus in [plaats 2] verbleef vanaf het moment dat zij niet langer kraamzorg kreeg. Eiseres gaf daarbij aan op woensdagen op het uitkeringsadres te zijn vanwege werk en de rest van de tijd in [plaats 2] te verblijven. Verder zei eiseres een à twee keer per maand op het uitkeringsadres te zijn als haar man (die in Duitsland woont) in Nederland is. Haar bed is stuk en ook de kookplaat functioneert niet naar behoren. Verder verklaarde eiseres meestal in [plaats 2] te eten, te douchen, de was en haar administratie te doen en bovendien twee keer per week daar rijlessen te volgen. Ook blijkt uit het onderzoek dat het waterverbruik in de periode van november 2019 tot november 2020 en van november 2020 tot november 2021 laag was, slechts 22 m3. Dit komt volgens eiseres omdat zij veelvuldig bij haar zus verblijft en nagenoeg niet thuis is.
In de periode van 27 januari 2022 tot en met 24 februari 2022 zijn diverse waarnemingen bij de woning van eiseres verricht, waarbij volgens het college geen enkel teken van bewoning is waargenomen. Bij deze controles werd steeds een kaartje van de woningbouw, geklemd tussen de voordeur en het deurkozijn aangetroffen, op aanbellen werd niet gereageerd en de brievenbus bleek niet geleegd. Ook tijdens het huisbezoek op 24 februari 2022 maakte de woning een niet bewoonde indruk, onder meer doordat deze minimaal was ingericht en de koelkast nagenoeg leeg was.
5.6
Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank met zijn onderzoeksbevindingen voldoende onderbouwd dat in de periode van januari 2020 tot en met 27 februari 2022 het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres niet in de gemeente Alphen-Chaam lag. Eiseres heeft daarvan geen melding gemaakt aan het college.
Nu eiseres niet haar hoofdverblijf had in de gemeente Alphen-Chaam , had zij geen recht op bijstand en was het college gehouden de bijstandsuitkering in te trekken op grond van het bepaalde in de artikelen 17 en 54, derde lid, van de Participatiewet.
5.7
Volgens eiseres is onduidelijk waar het college de begindatum van 1 januari 2020 op baseert. De rechtbank is met het college van oordeel dat het gezien de eigen verklaring van eiseres omtrent haar verblijf in [plaats 2] sedert de kraamtijd in combinatie met de overige onderzoeksbevindingen aannemelijk is dat zij sinds 1 januari 2020 niet meer haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Van een verplaatsing met een tijdelijk karakter is in dit geval geen sprake, nu eiseres langer dan 2 jaar in [plaats 2] verbleef en er geen sprake was van het niet (goed) kunnen bewonen van de eigen woning bijvoorbeeld wegens renovatie. [2] Dat en waarom eiseres vanwege de coronapandemie niet in haar eigen woning kon verblijven, heeft zij niet onderbouwd.
5.8
De rechtbank kan het college ook volgen in het standpunt dat uit het bezoek in september 2020 van woningbouwvereniging Leystromen niet de conclusie kan worden getrokken dat eiseres (wel) haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had gedurende de periode in geding. Het college is pas een onderzoek naar de woonsituatie van eiseres gestart naar aanleiding van signalen medio 2021 dat eiseres niet op het uitkeringsadres zou wonen of verblijven.
Redenen om van intrekking af te zien?
5.9
Eiseres heeft een beroep gedaan op beleid dat in bijzondere omstandigheden afgezien kan worden van intrekking van de bijstandsuitkering, en tevens een beroep op de hardheidsclausule gedaan.
5.1
Dit beleid is vastgelegd in de Verzamelbeleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ 2004, versie juli 2021 (hierna: Beleidsregels) van de gemeente Alphen-Chaam . Op grond van artikel 6:2 van de Beleidsregels ziet het college af van herziening, intrekking, terugvordering, invordering of verhaal wanneer sprake is van dringende redenen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is van dringende redenen in ieder geval sprake als het terugvorderen of invorderen van teveel betaalde bijstand lijdt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties zoals uithuiszetting of afsluiting van energie of water, of van levensbedreigende situaties, dan wel blijvend letsel of invaliditeit, welke alleen zijn af te wenden door het verstrekken van bijstand.
5.11
Van dringende redenen om van intrekking af te zien, is in dit geval niet gebleken. Niet valt in te zien waarom eiseres tijdens de coronapandemie niet op het uitkeringsadres kon wonen, maar bij haar zus in [plaats 2] moest verblijven. Een nadere, verifieerbare onderbouwing van die stelling ontbreekt. Ook voor de stelling dat het kind van eiseres (extra) medische zorg nodig had en dat eiseres deze zorg niet in haar eentje kon bieden ontbreekt een nadere onderbouwing met bewijsstukken, zoals een verklaring van een medisch deskundige of arts. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat deze (aanvullende) zorg niet geleverd kon worden op het uitkeringsadres van eiseres, al dan niet met hulp van derden.
5.12
De rechtbank is evenmin gebleken van onbillijkheden van overwegende aard als bedoeld in artikel 9.1 van de Beleidsregels, die aanleiding zou kunnen geven tot toepassing van de hardheidsclausule. De intrekking van het recht op een bijstandsuitkering zelf heeft nog geen (financiële) consequenties nu dit ziet op een afgesloten periode in het verleden. De beoordeling van de vraag of sprake is van onbillijkheden van overwegende aard kan naar het oordeel van de rechtbank aan de orde komen bij de terugvordering van de als gevolg van de intrekking teveel verstrekte uitkering. Voor zover er door het college wordt teruggevorderd, valt dit echter buiten de omvang van dit geding.
5.13
Eiseres heeft ten slotte gesteld dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank overweegt als volgt.
5.14
De Participatiewet is een wet in formele zin en artikel 54, derde lid van de Participatiewet is een bepaling van dwingend recht, waaruit een gehoudenheid tot intrekking volgt. Artikel 11 Van de Wet algemene bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet staan er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht.
5.15
Wel staat het de rechter vrij om in bepaalde (groepen van) gevallen een wetsbepaling buiten toepassing te laten op de grond dat toepassing van die bepaling in verband met daarin niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden in strijd zou komen met een fundamenteel rechtsbeginsel, zoals het evenredigheidsbeginsel [3] .
Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn de rechtbank niet gebleken. Zij verwijst naar rechtsoverweging 5.11. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.
5.16
Nu het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 februari 2022 haar hoofdverblijf niet op het opgegeven uitkeringsadres had en zij daarvan geen melding heeft gemaakt, komt de rechtbank tot de conclusie dat het college terecht het recht op uitkering over die periode heeft ingetrokken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.A. Vissers - van Es, griffier, op 31 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 40, eerste lid:
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.
Artikel 54, derde lid:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:596
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2865
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1032 en van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.