ECLI:NL:RBZWB:2023:6130

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4156
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van te veel betaalde bijzondere bijstand na schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak hebben eisers, die gezamenlijk een bijstandsuitkering ontvangen, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit besluit, genomen op 21 juli 2022, hield in dat hun recht op bijstandsuitkering en bijzondere bijstand over de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 augustus 2021 was ingetrokken en dat een bedrag van € 7.553,99 aan te veel betaalde bijzondere bijstand werd teruggevorderd. De rechtbank heeft op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze zaak.

Eisers voeren aan dat de terugvordering onterecht is en dat het terugvorderingsbedrag te hoog is vastgesteld. Ze stellen dat de werkzaamheden van eiser niet als zodanig kunnen worden aangemerkt, omdat hij zich enkel heeft georiënteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een anonieme fraudemelding was over eiser, die zou hebben gewerkt als stratenmaker. Naar aanleiding hiervan heeft het college een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat eiser op verschillende momenten was waargenomen terwijl hij werkzaamheden verrichtte.

De rechtbank oordeelt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op geld waardeerbare arbeid heeft verricht en dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door deze werkzaamheden niet te melden. De rechtbank concludeert dat het college het recht op bijstandsuitkering en bijzondere bijstand terecht heeft ingetrokken en dat de terugvordering van de te veel betaalde bijstand gerechtvaardigd is. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eisers geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4156 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [plaats] ,

hierna gezamenlijk aangeduid als eisers,
(gemachtigde: mr. L.J.T. Hoksbergen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 21 juli 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en mr. S.S. Hyder namens het college. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eisers voeren per 4 februari 2019 een gezamenlijke huishouding en ontvangen gezamenlijk een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Op
31 augustus 2020 is er bij het college een anonieme telefonische fraudemelding binnengekomen over eiser. Hij zou in het zwart werken en inkomsten hebben als stratenmaker. Naar aanleiding van de fraudemelding is een onderzoek gestart door het college. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van
14 maart 2022.
Bij besluit van 18 maart 2022 (primair besluit) heeft het college het recht van eisers op bijstandsuitkering en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering over de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 augustus 2021 ingetrokken en daarnaast ook de verstrekte bijzondere bijstand voor het schoolstartpakket over de maand juli 2021 ingetrokken, omdat zij zich niet hebben gehouden aan de inlichtingenplicht. Eisers hebben namelijk niet gemeld dat eiser werkzaamheden bij (en voor) het klusbedrijf van [eenmanszaak] heeft verricht. Daarnaast is het te veel aan verleende (bijzondere) bijstand (€ 7.553,99) teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, met toepassing van artikel 60 van de Participatiewet.
Eisers hebben op 21 april 2022 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Beroepsgronden
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat de terugvordering van het te veel aan verleende (bijzondere) bijstand onterecht is en dat het terugvorderingsbedrag te hoog is vastgesteld. Verder zijn de gestelde werkzaamheden van eiser niet als zodanig aan te merken, omdat hij zich enkel heeft georiënteerd. Daar komt bij dat de periode van de terugvordering te lang is vastgesteld, omdat vanaf begin juli 2021 tot eind augustus 2021 geen ondersteunende observaties in het dossier zitten en de verklaring van [eenmanszaak] geen steun biedt voor de stelling van verweerder dat eiser nog in augustus 2021 werkzaamheden heeft verricht. Uit het voorgaande volgt dat in ieder geval de (bijzondere) bijstand voor de maand augustus 2021 niet teruggevorderd kan worden. Ten slotte zijn eisers van mening dat gelet op hun schuldenpositie de terugvordering niet in stand kan blijven, omdat zij financieel onevenredig zwaar in hun belangen worden geraakt.
Wet- en regelgeving
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of het college het recht van eisers op bijstandsuitkering en bijzondere bijstand over de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 augustus 2021 terecht heeft ingetrokken en de teveel betaalde (bijzondere) bijstand (€ 7.553,99) terecht heeft teruggevorderd.
4.1
Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. [1]
Schending inlichtingenplicht
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] is het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de bedoeling waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of daarvoor daadwerkelijk wordt betaald. Hierbij is gelet op artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet, niet alleen van belang het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Het gaat dus om activiteiten waar een beloning tegenover staat of die de betrokkene daarvoor redelijkerwijs kan bedingen.
5.1
Blijkens het Waarnemingenoverzicht van het college hebben er over de periode van 29 april 2021 tot en met 13 september 2021, 41 kortdurende waarnemingen plaatsgevonden op verschillende tijdstippen, soms meerdere keren op één dag, vanaf de openbare weg op de adressen: [adres 1] (eisers adres), de [adres 2] , het [adres 3] en de [adres 4] (werkadressen). Hierbij is eiser regelmatig waargenomen, waarbij ongeveer tien keer is waargenomen dat hij werkzaamheden verrichtte op een van de werkadressen. Ook droeg eiser regelmatig een schildersbroek, lagen er regelmatig klusspullen in de Opel Corsa (eisers auto) en verbleef eiser gedurende de dag op de werkadressen. Op 20 mei 2021 is eiser voor de eerste keer gezien op een van de werkadressen en op 11 augustus 2021 voor het laatst. Meer specifiek is in de maand augustus 2021 twee keer (op 9 en 11 augustus) waargenomen dat eiser ’s ochtends voor zijn woning instapt in de Opel Corsa en even later parkeert bij het werkadres aan de [adres 2] .
5.2
Verder heeft eiser op 3 maart 2022 bij het college verklaard dat hij op de genoemde werkadressen heeft gewerkt. Ook heeft hij verklaard dat hij graag het vak wilde leren om zodoende mogelijk voor zichzelf te beginnen, dat hij denkt dat de werkzaamheden in de periode van mei 2021 tot en met augustus 2021 zijn geweest en dat hij hiermee gestopt is omdat hij het lichamelijk niet meer aankon.
5.3
Uit de waarnemingen en de verklaring van eiser volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Dat eiser de werkzaamheden zelf niet als werk ziet, maakt niet dat daarom van op geld waardeerbare arbeid geen sprake is. Eiser heeft gesteld dat hij geen inkomsten heeft ontvangen voor de werkzaamheden, maar ook dat doet niet ter zake. Eiser verrichtte werkzaamheden waar doorgaans een beloning tegenover staat of die hij daarvoor redelijkerwijs kan bedingen.
5.4
Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ook in de maand augustus 2021 op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Wat [eenmanszaak] heeft verklaard doet hier niet aan af. [eenmanszaak] heeft op
9 maart 2022 bij het college verklaard dat eiser hem heeft geholpen van februari tot juli 2022 (de rechtbank leest: juli 2021), ‘zo tegen het begin van de bouwvak’. De rechtbank stelt vast dat de bouwvak voor de regio Zuid was van 9 augustus 2021 tot en met
27 september 2021.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat eisers de op hun rustende inlichtingenplicht hebben geschonden door van de op geld waardeerbare werkzaamheden van eiser geen melding te maken.
Intrekking
6. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daarin niet geslaagd. Eiser heeft geen duidelijkheid verschaft over de aard, de duur en de omvang van de door hem verrichte werkzaamheden voor het klusbedrijf van [eenmanszaak] . Met name heeft eiser geen inzicht gegeven in het aantal dagen per week waarop hij werkte. Dat eiser niet betaald zou krijgen voor zijn werkzaamheden doet, zoals reeds overwogen in 5.3, niet ter zake. Het is in dat geval aan eisers om de inkomsten die eiser met de werkzaamheden had kunnen verdienen, aannemelijk te maken. Ook hierin zijn eisers niet geslaagd. Hierdoor is niet vast te stellen of en in hoeverre eisers in de te beoordelen periode bijstandbehoevend waren.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat het college het recht van eisers op bijstandsuitkering en bijzondere bijstand over de periode van 1 mei 2021 tot en met
31 augustus 2021 mocht intrekken vanwege schending van de inlichtingenplicht.
Terugvordering
7. Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet is het college verplicht de teveel betaalde uitkering terug te vorderen. Dit is alleen anders als er sprake is van een dringende reden. Dringende redenen doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is [3] . Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.
7.1
Eisers zijn hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De enkele stelling dat gelet op eisers schuldenpositie de terugvordering voor hun financieel onevenredig zwaar is, is onvoldoende. Daarbij is tevens van belang dat bij de terugbetalingsregeling die is getroffen, rekening gehouden wordt met de beslagvrije voet. Er zijn daarom geen dringende redenen om van terugvordering af te zien. Ter zitting is gebleken dat eisers geen contact hebben gezocht met het college voor een eventuele aanpassing van de lopende terugbetalingsregeling.
7.2
Voor zover de bezwaargrond van eisers dat het terugvorderingsbedrag onvoldoende is onderbouwd in beroep wordt gehandhaafd, merkt de rechtbank op dat de “Rapportage terugvordering” duidelijk en correct het bedrag onderbouwt en dat eisers ter zitting in de bezwaarfase zelf hebben aangegeven de berekening van de hoogte van de terugvordering te begrijpen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 29 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot
toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste en achtste lid
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3156.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1025.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1064.