4.4Partijen zijn het er over eens dat [verzoeker] vanwege de opzegging recht heeft op een transitievergoeding. KHS heeft ter zake van transitievergoeding al een bedrag van € 33.174,84 uitgekeerd. Met [verzoeker] is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de transitievergoeding door KHS niet juist is berekend. Allereerst dient het recht op en de hoogte van de wettelijke transitievergoeding te worden bepaald aan de hand van het tijdstip waarop die arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd als KHS deze regelmatig zou hebben opgezegd (zie ook HR 17 juli 2020 ECLI:HR:2020:1286). Dit betekent dat de transitievergoeding moet worden berekend op basis van een “einddatum” van de arbeidsovereenkomst van 1 mei 2024 en niet 1 maart 2023 zoals KHS heeft gedaan. Daarnaast heeft KHS niet betwist dat bij de berekening van de transitievergoeding van een onjuist maandloon is uitgegaan, omdat zij de gemiddelde bonus en bruto pensioenvergoeding per maand niet heeft meegenomen. Gelet hierop zal KHS nog zoals door [verzoeker] verzocht een bedrag van € 8.350,16 bruto ter zake van het resterend deel van de transitievergoeding aan hem dienen te betalen. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW is de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding toewijsbaar, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 15 mei 2023.
4.5.1[verzoeker] voert aan dat aan hem ten laste van KHS een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:682 lid 3 onder a en b BW moet worden toegekend, nu voor de opzegging een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 BW ontbreekt en KHS daarnaast ook ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.5.2De rechtbank stelt bij de beoordeling hiervan het volgende voorop.
4.5.3[verzoeker] was statutair directeur, zodat voor zijn ontslag geen preventieve toets geldt op grond van artikel 7:671 lid 1 sub e BW. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is, zoals hiervoor al is overwogen, door KHS opgezegd na het ontslagbesluit van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Uit de wet volgt dat er een redelijke grond moet bestaan voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst en dat de opzegging niet het gevolg mag zijn van ernstig verwijtbaar handelen van KHS . Uit artikel 7:682 lid 3, onderdeel a en b, BW volgt dat de rechtbank op verzoek van een bestuurder van een rechtspersoon van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd, aan die werknemer, als die opzegging in strijd is met artikel 7:669 BW of het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, een billijke vergoeding kan toekennen, omdat de arbeidsovereenkomst van een bestuurder van een rechtspersoon niet hersteld kan worden.
4.5.4De rechtbank stelt vast dat reden voor het ontslagbesluit van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders is geweest dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] op 28 februari 2023 van rechtswege zou zijn geëindigd. Dit is zo immers verwoord in het emailbericht van 1 maart 2023, waarbij KHS aan [verzoeker] een concept-aandeelhoudersbesluit heeft toegezonden en hem is verzocht zijn zienswijze naar voren te brengen. Tevens is in dit emailbericht van 1 maart 2023 vermeld:
“Due to the specific fact that your employment contract was automatically terminated due to the passage of time, we have not further substantiated the dismissal in the draft you receive, because there are no reasons other than the passage of time.”. Hieruit blijkt dat de enige reden dat KHS de arbeidsovereenkomst wilde eindigen gelegen was in het feit dat de arbeidsovereenkomst in haar ogen van rechtswege zou aflopen, zoals [verzoeker] ook in het gesprek van 22 februari 2023 was meegedeeld. Een andere reden heeft KHS niet genoemd – ook niet nadat [verzoeker] haar op 3 maart 2023 (nog voor de Algemene Vergadering van Aandeelhouders) liet weten dat volgens hem de arbeidsovereenkomst niet was geëindigd – en was [verzoeker] ook niet bekend. Eerst in deze procedure legt KHS aan het ontslagbesluit ten grondslag, kort gezegd, dat zij al langer niet meer tevreden was over het functioneren van [verzoeker] (d-grond) en dat er ook een verschil van inzicht bestond over het te voeren beleid (h-grond).
4.5.5De rechtbank overweegt het volgende. Het ontslagbesluit kan niet achteraf worden onderbouwd met nieuwe gronden. Het moet dan ook voor [verzoeker] duidelijk zijn geweest wat de redenen voor het ontslagbesluit waren, zodat hierover in redelijkheid geen misverstand kan bestaan. Dit brengt mee dat KHS zich in deze procedure niet kan beroepen op ontslaggronden en -redenen die niet eerder aan het ontslagbesluit ten grondslag lagen. Het ontslagbesluit kan niet achteraf worden onderbouwd met nieuwe gronden.
4.5.6Dat betekent dat de thans door KHS aangevoerde d- en h-grond buiten beschouwing worden gelaten. Het enkele feit dat KHS er ten onrechte van uitging dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was beëindigd waarop zij het ontslagbesluit heeft gegrond is geen redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW. Gelet op artikel 7:682 BW kan de rechtbank derhalve een billijke vergoeding aan [verzoeker] toekennen.
4.5.7Voor het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 “New Hairstyle”, Hoge Raad 9 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 “Zinzia”, Hoge Raad 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2218 “Servicenow” en Hoge Raad 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:955 “Blue Circle”). De rechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en de vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het handelen van de werkgever. Ook met de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst dient rekening te worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. 4.5.8De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding rekening met de volgende omstandigheden.
4.5.9[verzoeker] voert aan dat hij door de opzegging van de arbeidsovereenkomst inkomensschade lijdt. Om die inkomensschade te berekenen dienen de inkomsten van [verzoeker] als het niet zou zijn gekomen tot opzegging, te worden afgezet tegen de inkomsten waarop hij voor de toekomst is aangewezen. Daarvoor komt aan de orde hoe lang de arbeidsovereenkomst zou hebben doorgelopen als die niet was opgezegd. Dat de arbeidsovereenkomst na 1 maart 2023 nog lang stand zou hebben gehouden, zoals [verzoeker] stelt, acht de rechtbank echter niet aannemelijk. Het is tijdens de zitting duidelijk geworden dat partijen een verschil van inzicht hadden over de nieuw ingevoerde structuur van “ [project] ” en de daarbij behorende werkwijze. [verzoeker] heeft dit verschil van inzicht ook erkend
.Bij [verzoeker] was er onvrede over onder meer het feit dat personeelsleden een dubbelrol vervulden, die ze niet volhielden. Hierdoor was er discussie over extra personeel, hetgeen waarover in maart 2022 al afspraken waren gemaakt volgens [verzoeker] . Ook was er bij [verzoeker] onvrede omdat er autonome businessunits zouden ontstaan en er taken van [aandeelhouder] ondergebracht moesten worden in de diverse BV’s. Over de invulling, de kosten en de vergoedingen hiervan is eveneens de nodige discussie geweest
.Tevens is duidelijk geworden dat tussen partijen sprake was van spanningen en op zijn minst verminderd vertrouwen. Dit heeft er zelfs toe geleid dat [verzoeker] heimelijk een telefoongesprek met de heer [naam 3] van [aandeelhouder] heeft opgenomen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat KHS – als zij had geweten dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege was geëindigd – deze toch wel binnen enkele maanden wegens een verschil van inzicht en/of ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding had opgezegd, waarbij ook in dat geval rekening had moeten worden gehouden met een opzegtermijn van twaalf maanden. In dat geval zou de arbeidsovereenkomst medio 2024 zijn geëindigd.
4.5.10[verzoeker] is 61 jaar oud. Hij heeft, naar de rechtbank begrijpt, een ruime ervaring opgebouwd bij zowel KHS als zijn vorige werkgevers, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Dit maakt dat het – ondanks zijn hogere leeftijd – mede gezien de gunstige arbeidsmarkt reëel is om aan te nemen dat hij binnen één jaar ander werk kan vinden. Van [verzoeker] kan verwacht worden dat hij solliciteert. Daarbij is het aan de andere kant mogelijk dat [verzoeker] met dat andere werk minder loon zal verdienen.
4.5.11[verzoeker] is met KHS voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd een lange opzegtermijn van twaalf maanden overeengekomen, waardoor aan [verzoeker] – zoals hiervoor al is overwogen – een bedrag ter hoogte van ongeveer twaalf maanden aan gefixeerde schadevergoeding zal worden toegekend.
4.5.12Gelet op voorgaande omstandigheden zal de rechtbank de billijke vergoeding – schattenderwijs – begroten op € 35.000,00.
4.5.13[verzoeker] heeft de wettelijke rente over de billijke vergoeding verzocht. Deze is toewijsbaar vanaf veertien dagen na de uitspraak van deze beschikking (vgl. ECLI: NL:GHSHE:2021:2977).
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.1[verzoeker] verzoekt om KHS te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.604,64 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank begrijpt dat [verzoeker] – onder verwijzing naar productie 18 – hiermee de werkelijke advocaatkosten bedoeld. [verzoeker] heeft een advocaat moeten inschakelen teneinde zich juridisch te laten adviseren met betrekking tot het vaststellen van de schade, alsmede ter voldoening van zijn vorderingen buiten rechte. Op grond van artikel 6:96 BW in verbinding met artikel 7:611 BW is KHS gehouden deze kosten te betalen.
4.6.2De rechtbank zal het bedrag van € 1.604,64 toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft KHS gehandeld in strijd met haar verplichtingen uit hoofde van goed werkgeverschap van artikel 7:611 BW (jo. 2:8 lid 1 BW). Daarvoor is van belang dat KHS [verzoeker] op 22 februari 2023 heeft overvallen met de mededeling dat zijn arbeidsovereenkomst zes dagen later zou eindigen, waarbij KHS de opzegtermijn uit artikel 14 van de arbeidsovereenkomst niet in acht heeft genomen. Daarnaast is (de advocaat van) [verzoeker] pas enkele weken later, op 15 april 2023, op de hoogste gesteld van het ontslagbesluit van 6 maart 2023 als statutair directeur, terwijl er geen redelijke grond voor aanwezig was. De verzochte kosten hebben geen betrekking op kosten die gemaakt zijn tijdens onderhavige procedure en zijn in omvang ook redelijk.