In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 februari 2022 beoordeeld. Belanghebbende had aangifte overdrachtsbelasting gedaan ter zake van de verkrijging van aandelen in [A] B.V. op 22 juli 2021, met een bedrag van € 37.000. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen, waarna de rechtbank het beroep op 28 juni 2023 heeft behandeld. De vader van belanghebbende heeft zijn aandelen in [A] B.V. geschonken aan belanghebbende en zijn zus, waarbij [A] B.V. een afsplitsing is van [B] B.V. De bezittingen van [A] B.V. bestonden uit onroerende zaken, waaronder bedrijfsgebouwen die gedeeltelijk verhuurd waren aan andere vennootschappen.
De rechtbank heeft beoordeeld of belanghebbende terecht de overdrachtsbelasting heeft voldaan. Hierbij is gekeken naar de vraag of er sprake is van een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting, waarbij de rechtbank concludeert dat dit het geval is. De rechtbank oordeelt dat [A] B.V. voldoet aan de bezitseis, maar dat de doeleis niet is voldaan, omdat [A] B.V. geen materiële onderneming uitoefent. De rechtbank wijst de stellingen van belanghebbende af en concludeert dat de verkrijging van de aandelen in [A] B.V. terecht als belastbaar feit is aangemerkt. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.