In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 februari 2022. Belanghebbende heeft op 22 juli 2021 aangifte overdrachtsbelasting gedaan naar een bedrag van € 37.000 ter zake van de verkrijging van aandelen in [A] B.V., die door zijn vader zijn geschonken in het kader van een bedrijfsopvolging. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de rechtbank op 28 juni 2023 de zaak heeft behandeld.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende terecht een bedrag van € 37.000 op aangifte heeft voldaan, omdat er sprake is van een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting. De rechtbank legt uit dat overdrachtsbelasting wordt geheven ter zake van de verkrijging van aandelen in een rechtspersoon waarvan de bezittingen grotendeels uit onroerende zaken bestaan, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De rechtbank concludeert dat [A] B.V. op het toetsmoment voldoet aan de bezitseis, maar dat er verdeeldheid bestaat over de doeleis. De rechtbank stelt vast dat [A] B.V. geen materiële onderneming uitoefent en dat de verkrijging van de aandelen in [A] B.V. daarom als belastbaar feit kwalificeert.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de verschuldigde overdrachtsbelasting terecht is voldaan. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.