ECLI:NL:RBZWB:2023:5603

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4636
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake de afwijzing van een bijstandsuitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in het kader van de aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Eiser had op 13 augustus 2020 een aanvraag ingediend bij Orionis Walcheren, die op 12 november 2020 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd op 22 september 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 14 juli 2023 de zaak heeft behandeld. Eiser was niet aanwezig, maar Orionis werd vertegenwoordigd door mr. N.M. Feijtel.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn bedrijf levensvatbaar is, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van een Bbz-uitkering. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij onvoldoende objectieve gegevens heeft verstrekt om zijn aanvraag te onderbouwen. De rechtbank verwijst naar het advies van het IMK, dat concludeerde dat de ondernemingsplannen van eiser onvoldoende waren uitgewerkt. Eiser heeft niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaart.

De rechtbank concludeert dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling en dat de uitspraak openbaar is gemaakt op 10 augustus 2023. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4636 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in het kader van de aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).
Met een besluit van 12 november 2020 (primair besluit) heeft Orionis eisers aanvraag afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiser is door de bezwaarschriftencommissie Orionis Walcheren (commissie) op 6 september 2021 gehoord over zijn bezwaar. Op 21 september 2021 heeft de commissie een advies uitgebracht aan Orionis. Vervolgens heeft Orionis met een besluit van 22 september 2021 (bestreden besluit) eisers bezwaar tegen het primaire besluit – conform het advies van de commissie – ongegrond verklaard. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daarom bij deze rechtbank beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 14 juli 2023. Hierbij waren aanwezig: namens Orionis mr. N.M. Feijtel en [naam] . Eiser is niet verschenen.

Overwegingen van de rechtbank

2.
Griffierecht
Eiser heeft vanwege betalingsonmacht verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat eisers verzoek kan worden toegewezen omdat is gebleken dat hij niet beschikt over een inkomen van minimaal 95% van de bijstandsnorm.
3.1.
Feiten waar de rechtbank van uitgaat
Eiser heeft op 13 augustus 2020 een aanvraagformulier bijstand zelfstandigen ingediend bij Orionis en een gedeeltelijk ingevuld inlichtingenformulier startersregeling Bbz.
Op 14 augustus 2020 heeft Orionis eiser laten weten dat een volledig ondernemingsplan en een exploitatie- en investeringsbegroting ontbreekt bij de aanvraag, met de vraag om deze stukken alsnog in te leveren. Hierna heeft er veel communicatie gevolgd tussen eiser en Orionis. Vervolgens is IMK ingeschakeld voor het adviseren over de levensvatbaarheid van eisers op te zetten bedrijf. Toen dit niet naar eisers goesting verliep, is deze advisering spaak gelopen.
Dit heeft geleid tot het primaire besluit, waarin eisers aanvraag is afgewezen en hem is aangegeven welke gegevens Orionis nog van hem nodig heeft om een nieuwe aanvraag in te kunnen dienen.
Op 18 november 2020 heeft eiser een ingebrekestelling naar Orionis gestuurd. Orionis heeft deze ter zijde geschoven, nu al op 12 november 2020 het primaire besluit was genomen.
Later is Orionis gekomen tot de bestreden besluitvorming, wat heeft geleid tot deze beroepsprocedure.
3.2.
Grondslag bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft Orionis ten grondslag gelegd dat eiser geen recht heeft op een Bbz-uitkering, omdat de levensvatbaarheid van zijn bedrijf niet kan worden beoordeeld. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.3.
Beroepsgronden
Eiser stelt dat het advies van IMK onprofessioneel is en dat Orionis zich ten onrechte alleen op dat advies baseert. Eiser stelt dat hij in zijn productenrooster van 6 pagina’s alle vragen heeft beantwoord. Eiser vindt dat hij voldoende heeft meegewerkt.
3.4.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of Orionis terecht en op goede gronden eisers aanvraag om een Bbz-uitkering voor bedrijf 1960 heeft afgewezen, omdat de levensvatbaarheid van het bedrijf niet kan worden beoordeeld.
4.2.
Bewijslast
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op de aangevraagde bijstandsuitkering. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over bijvoorbeeld zijn woon- en leefsituatie of zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren.
4.3.
Levensvatbaarheid van het bedrijf
Uit vaste rechtspraak [1] van de hoogste bestuursrechter in bijstandsgeschillen, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), volgt dat een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 het bedrijf of zelfstandig beroep is waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend dient te zijn om aan alle aflossingsverplichtingen te voldoen, daaronder begrepen de lening op grond van het Bbz 2004, dat voldoende middelen beschikbaar dienen te zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan. [2] Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf is bepalend de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag, in dit geval dus op 12 november 2020. Met eventuele ontwikkelingen na dat tijdstip wordt geen rekening gehouden. Het gaat om de verwachting op een bepaald moment over de toekomst van het bedrijf. [3] Zoals uit overweging 4.2 volgt, rust de bewijslast van levensvatbaarheid van het bedrijf 1960 op eiser. [4]
Het is vaste rechtspraak dat een bijstandverlenend orgaan in dit soort zaken zich bij zijn besluitvorming mag baseren op concrete adviezen van deskundige instanties. Het IMK is zo’n instantie. [5] Orionis mag bij de besluitvorming daarom in beginsel uitgaan van het advies van het IMK, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies of de juistheid ervan.
De rechtbank overweegt dat Orionis eisers aanvraag onder verwijzing naar het IMK-advies terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank zijn Bbz-aanvraag – ook desgevraagd – onvoldoende onderbouwd met objectieve gegevens en heeft ook overigens onvoldoende meegewerkt aan het onderzoek dat het IMK in opdracht van Orionis naar de levensvatbaarheid van het bedrijf 1960 probeerde uit te voeren. In het advies van het IMK van 10 maart 2021 aan Orionis staat dat – na moeizame contacten met eiser – de conclusie is getrokken dat de ondernemingsplannen van eiser nog steeds in onvoldoende mate zijn uitgewerkt en dat essentiële vraagstukken, zoals de in het primaire besluit genoemde probleempunten, onbeantwoord zijn gebleven. Uit dit advies én de communicatie van eiser met Orionis en het IMK in het dossier komt een beeld naar voren van een aanvrager die enkel onder zijn eigen voorwaarden een bedrijf wil opstarten en niet wil meewerken aan een objectief onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf door het IMK. Het is echter aan het IMK om te bepalen waar zij vragen over hebben niet aan eiser om hieraan voorwaarden te stellen (zie ook artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, van de Bbz 2004). Eiser heeft dan ook niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Hierdoor ontbreken objectieve gegevens voor het beoordelen van de levensvatbaarheid van het bedrijf. Alleen de eigen verwachtingen van eiser over bijvoorbeeld de kredietbehoefte, de verkoopprognose en de rentabiliteit en daarmee de levensvatbaarheid van het bedrijf vormen onvoldoende basis voor het toekennen van een Bbz-uitkering. Het productenrooster en het hernieuwde ondernemingsplan van eiser maken dit niet anders. Bij de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf dient immers van objectieve gegevens te worden uitgegaan. Volgens vaste rechtspraak zijn de eigen verwachtingen van de eiser hierbij niet doorslaggevend. [6]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 10 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Bbz 2004
Artikel 1, aanhef en onder c, bepaalt:
levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan;
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, bepaalt dat algemene bijstand kan worden verleend aan de persoon of de echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf of zelfstandig beroep begint dat levensvatbaar is.
Het tweede lid bepaalt: bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan slechts worden verleend aan de zelfstandige, bedoeld in de onderdelen a, b en c van het eerste lid.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:194.
2.Nota van Toelichting, Staatsblad 1995, 203, blz. 24.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 1 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2743.
4.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4314.
5.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 10 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4446.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:194.