ECLI:NL:RBZWB:2023:5314

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
C/02/406454 / FA RK 23-747
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag, hoofdverblijf, omgangsregeling en verhuizing

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende gezamenlijk gezag, hoofdverblijf, omgangsregeling en verhuizing van de minderjarige [minderjarige01]. De man, vertegenwoordigd door mr. E.A.G. van Acker, verzoekt om gezamenlijk gezag over [minderjarige01] en een contactregeling, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. van Campen, verweer voert en vraagt om het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij haar te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw een affectieve relatie hebben gehad en dat [minderjarige01] uit deze relatie is geboren. De vrouw heeft met [minderjarige01] in februari 2023 naar België verhuisd, wat de omgang tussen de man en [minderjarige01] heeft beïnvloed. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man mede met het gezag over [minderjarige01] moet worden belast, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrouw niet verplicht is om met [minderjarige01] terug te verhuizen naar Nederland, omdat zij voldoet aan haar verplichting om de omgang tussen de man en [minderjarige01] te bevorderen. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige01] is bij de vrouw vastgesteld, en de rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de man en [minderjarige01] contact hebben van vrijdagavond tot zondagavond om de veertien dagen, en gedurende een deel van de schoolvakanties. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/406454 / FA RK 23-747
Datum uitspraak: 20 juli 2023
beschikking inzake gezamenlijk gezag, hoofdverblijf, omgangsregeling en verhuizing.
in de zaak van
[de man01],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen,
tegen
[de vrouw01],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats02] (België),
advocaat: mr. M.J.M. van Campen te Breda,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige01], geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2019, hierna te noemen: [minderjarige01] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 16 februari 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het F9-formulier van 21 februari 2023 van mr. Van Acker met bijlagen;
- het op 23 maart 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoeken met bijlagen;
- het uittreksel uit het gezagsregister betreffende [minderjarige01] .
1.2
De zaak is door de meervoudige kamer van de rechtbank op 6 juli 2023 met gesloten deuren mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was een medewerkster namens de Raad aanwezig.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond. De relatie is in oktober 2021 geëindigd.
2.2
Uit de relatie van partijen is [minderjarige01] geboren.
2.2
De vrouw heeft naast [minderjarige01] een zoon uit een eerdere relatie, te weten [minderjarige02] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum02] 2015. [minderjarige02] verblijft, net als [minderjarige01] , bij de vrouw.
2.3
De man heeft [minderjarige01] erkend. Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] wordt alleen door de vrouw uitgeoefend.
2.4
De man heeft gelijktijdig met het onderhavige verzoek een provisioneel verzoek op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingediend. Deze procedure is geregistreerd onder zaaknummer C/02/406544 / FA RK 23-792, en omvatte een verbod voor de vrouw om samen met [minderjarige01] te verhuizen, dan wel, indien de verhuizing reeds heeft plaatsgevonden, de terugverhuizing te bepalen, alsmede een verzoek tot het vaststellen van een contactregeling en een informatie- en consultatieregeling. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
Bij beschikking van 19 april 2023 heeft deze rechtbank bij wege van provisionele voorziening, totdat in de onderhavige zaak definitief is beslist, bepaald dat - uitvoerbaar bij voorraad - de man en [minderjarige01] gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar gedurende een weekend in de veertien dagen van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige01] bij de man zal brengen en bij de man zal ophalen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
2.5
De vrouw is met ingang van 20 februari 2023 met [minderjarige01] (en [minderjarige02] ) verhuisd naar [woonplaats02] in België.

3.De verzoeken

Gelet op de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken liggen aan de rechtbank de volgende verzoeken ter beoordeling voor.
Met betrekking tot de man
De man verzoekt thans de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat hij samen met de vrouw met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] wordt belast;
II. een contactregeling tussen hem en [minderjarige01] en een informatie- en consultatieregeling te bepalen zoals omschreven in randnummer 6 van het verzoekschrift, althans een contactregeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
III. de vrouw te bevelen om met [minderjarige01] terug te verhuizen naar Nederland,
Kosten rechtens.
Met betrekking tot de vrouw
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de vrouw de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [minderjarige01] zijn hoofdverblijf bij haar zal hebben indien zij en de man samen worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] ;
II. te bepalen dat de man aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige01] zal betalen van € 350,- per maand, bij vooruitbetaling vóór de eerste van iedere maand te voldoen, zulks met ingang van datum indiening (zelfstandig) verzoekschrift, althans een dusdanig bedrag en met ingang van een dusdanige datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen.

4.De beoordeling

4.1
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.1
Vanwege de huidige woonplaats van de vrouw en [minderjarige01] heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van hun geschil en bevoegd is daarover te beslissen. De rechter dient echter ook zelf zijn rechtsmacht en bevoegdheid vast te stellen aangezien de regels van internationaal bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn.
4.1.2
De verzoeken van de man vallen binnen het toepassingsgebied van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (ook genoemd: Brussel II-ter). Op grond van artikel 7 lid 1 Brussel II-ter zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaten op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, dat wil zeggen het tijdstip waarop het verzoekschrift wordt ingediend.
4.1.3.
Beslissend voor de vraag of de Nederlandse rechter in deze kwestie rechtsmacht heeft en dus bevoegd is kennis te nemen van de voorliggende verzoeken van partijen, is derhalve of [minderjarige01] op het moment van het indienen van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats (nog) in Nederland had of reeds in België.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 14 januari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:440), en de daarbij horende (gevolgde) conclusie van dezelfde datum (ECLI:NL:PHR:2022:32), volgt dat de rechter de hiervoor bedoelde ‘gewone verblijfplaats’ van het kind moet bepalen op basis van een ‘globaal onderzoek’. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie komt de gewone verblijfplaats van een kind overeen met de plaats waar zich in feite het centrum van zijn leven bevindt op het peilmoment, te weten het moment van indiening van het verzoek inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind. Eventuele wijzigingen in de gewone verblijfplaats na het peilmoment hebben geen invloed op de (on)bevoegdheid van de rechter in eerste aanleg of in hoger beroep (het beginsel van perpetuatio fori).
4.1.4
Uit de basisregistratie personen volgt dat de vrouw en [minderjarige01] met ingang van
20 februari 2023 zijn verhuisd naar [woonplaats02] in België. Dit betekent dat [minderjarige01] op het moment van indiening van het verzoekschrift door de man op 16 februari 2023 nog in Nederland woonde, waardoor [minderjarige01] (ondanks zijn op dit moment geldende feitelijke verblijf in België) zijn gewone verblijfplaats, voor wat het bepalen van de bevoegdheid, in Nederland had, te weten in [woonplaats01] . Gelet hierop staat de rechtsmacht en bevoegdheid van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, vast.
4.1.5
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 (gezag) en 17 (uitoefening gezag) van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op de voorliggende verzoeken toe.
4.2
Gezag
4.2.1
De man verzoekt te bepalen dat het gezag over [minderjarige01] aan hem en de vrouw samen toekomt. De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.
4.2.2
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde (juridische) ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kind samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt echter niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
4.2.3
De rechtbank stelt voorop dat de wetgever als uitgangspunt hanteert dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun kind. De rechtbank is gebleken dat partijen een turbulente relatie hebben gehad. Dit heeft invloed gehad op hun onderlinge verstandhouding en communicatie, die moeizaam verloopt. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat dit betekent dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige01] klem of verloren zal raken tussen partijen, dan wel dat afwijzing van het gezagsverzoek van de man anderszins in het belang van [minderjarige01] is. Tot voor kort is het partijen gelukt om zonder inmenging van de rechtbank en/of een hulpverlenende instantie uitvoering te geven aan het gezamenlijk ouderschap. Zo hebben partijen na hun uiteengaan in onderling overleg afspraken kunnen maken over de verdeling van de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] , waarbij zij mondeling een contactregeling zijn overeengekomen waaraan tot de verhuizing van de vrouw samen met [minderjarige01] naar België (grotendeels) uitvoering is gegeven. Bovendien is de rechtbank gebleken dat de man betrokken is bij [minderjarige01] en een belangrijke rol in het leven van [minderjarige01] speelt. De man moet dan ook een gelijkwaardige positie als ouder kunnen vervullen en vanuit medegezag te allen tijde betrokken worden bij beslissingen en overige zaken die [minderjarige01] aangaan. Zeker nu [minderjarige01] wat meer op afstand van de man is gaan wonen en de man te maken krijgt met de omstandigheid dat [minderjarige01] feitelijk in een ander land verblijft met alle eventuele juridische gevolg van dien. De omstandigheid dat de vrouw belemmeringen in het contact met de man ondervindt, vormt naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog onvoldoende reden om de man uit te sluiten van gezagsuitoefening over [minderjarige01] . Voor [minderjarige01] is het belangrijk dat beide ouders bij hem betrokken zijn. Het is voor [minderjarige01] belangrijk dat hij met zijn beide ouders een onbelast contact kan hebben. De moeizame relatie van partijen belemmert dit. [minderjarige01] krijgt het nodige mee van de problemen die tussen partijen spelen. Het is dan ook in het belang van [minderjarige01] dat partijen met behulp van hulpverlening gaan werken aan de verbetering van hun onderlinge relatie en communicatie op ouderniveau. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide partijen daarvoor open staan. Nu [minderjarige01] woonachtig is in België, is het voor de rechtbank evenwel niet mogelijk om partijen onder de paraplu van het Uniform Hulpaanbod te verwijzen naar een (kosteloos) hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling. Dit betekent dat partijen zelf deze noodzakelijke hulpverlening zullen moeten organiseren en bekostigen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat dit de nodige obstakels met zich brengt, waaronder (met name) de financiering van dergelijke hulpverlening. De rechtbank verzoekt partijen met klem om hierin samen op zoek te gaan naar creatieve oplossingen zodat de benodigde hulpverlening, in het belang van [minderjarige01] , alsnog ingezet kan worden.
4.2.4
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke voorwaarden om de man mede met het gezag over [minderjarige01] te belasten. Zij ziet dan ook geen noodzaak voor een onderzoek door de Raad naar het gezag, zoals door de vrouw is verzocht. De rechtbank zal het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag daarom toewijzen.
4.3
Terugverhuizing
4.3.1
De man verzoekt de vrouw te bevelen om met [minderjarige01] terug te verhuizen naar Nederland. De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.
4.3.2
De rechtbank zal eerst vaststellen wat het juridisch kader is waaraan het verzoek van de man moet worden getoetst. Voorop staat dat de beslissing om te verhuizen met een kind een gezagsbeslissing is, zodat de ouder met eenhoofdig gezag deze beslissing in beginsel zonder toestemming van de andere ouder, dan wel vervangende toestemming van de rechtbank, kan nemen.
4.3.3
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513) volgt dat in geval van gezamenlijk gezag de rechter op grond van artikel 1:253a van het BW de mogelijkheid heeft om de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, te verbieden op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen, dan wel eerstgenoemde ouder te gelasten om terug te verhuizen, of zich te vestigen op zodanige afstand van de andere ouder dat omgang tussen het kind en die ouder kan plaatsvinden. Ook bij eenhoofdig gezag bestaat volgens deze uitspraak een grondslag om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken, indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting om de omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen. Op grond van artikel 1:247, derde lid, van het BW in verbinding met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de rechter in dat geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen of een bevel aan die ouder om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn.
4.3.4
Uit deze uitspraak van de Hoge Raad volgt dat een ouder die met het eenhoofdig gezag is belast geen (vervangende) toestemming nodig heeft om met het kind te mogen verhuizen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw de beslissing om met [minderjarige01] naar België te verhuizen in beginsel kon nemen zonder dat daarvoor toestemming van de man nodig was, omdat zij op dat moment nog met het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] was belast
4.3.5
De criteria die in de jurisprudentie zijn gevormd om verzoeken tot vervangende toestemming voor een verhuizing te beoordelen, waaronder de vraag of de verhuizing noodzakelijk is, of deze is doordacht en zorgvuldig voorbereid en welke compensatie is geboden aan de andere ouder, acht de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene, dan ook niet onverkort van toepassing in het onderhavige geval. De rechtbank dient thans te beoordelen of de vrouw voldoet aan haar uit artikel 1:247, derde lid, van het BW in verbinding met artikel 8 van het EVRM voortvloeiende verplichting om omgang tussen de man en [minderjarige01] te bevorderen en zo nee, of het bevel om met [minderjarige01] terug te verhuizen dan een gepaste maatregel is om dit alsnog te bereiken. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.3.6
Vaststaat dat partijen samenwoonden op het moment dat [minderjarige01] werd geboren. Na de beëindiging van hun relatie is de vrouw met [minderjarige01] in de gezamenlijke huurwoning in [woonplaats01] blijven wonen, en verbleef de man elders bij familie en/of vrienden. Partijen zijn mondeling een contactregeling overeengekomen, inhoudende dat contact tussen de man en [minderjarige01] zou plaatsvinden op dinsdag en donderdag na school tot 19.30 uur en in het weekend.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan bovenvermelde regeling geen volledige uitvoering meer werd gegeven op het moment van verhuizing van de vrouw samen met [minderjarige01] naar [woonplaats02] in België. Zo is het contactmoment op de donderdag in de loop van de tijd komen te vervallen. Aan het contactmoment op de dinsdag werd op het moment van de verhuizing nog wel uitvoering gegeven, maar niet structureel. Daarnaast was ten tijde van de verhuizing sprake van omgang tussen de man en [minderjarige01] in het weekend van zaterdagavond tot zondagavond, waarbij de vrouw stelt dat dit contactmoment tweewekelijks plaatsvond en de man stelt dat dit wekelijks plaatsvond.
Door de verhuizing van de vrouw samen met [minderjarige01] naar [woonplaats02] in België is het doordeweekse contactmoment tussen de man en [minderjarige01] op de dinsdag vanwege de grote reisafstand en de daarmee gepaarde gaande reistijd niet meer mogelijk. Dit betekent dat het contact tussen de man en [minderjarige01] zich sinds de verhuizing feitelijk beperkt tot de weekenden en de schoolvakanties. De verhuizing van de vrouw samen met [minderjarige01] brengt dan ook een wijziging in het contact tussen de man en [minderjarige01] met zich mee. Deze wijziging betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de man geen belangrijke rol meer in de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] kan spelen. Met contactmomenten in het weekend, nog los van contactmomenten in de schoolvakanties, blijft tussen de man en [minderjarige01] een regelmatig en structureel contact bestaan waardoor hun onderlinge band behouden blijft. Weliswaar zal het contact door de verhuizing deels op een andere wijze worden vormgegeven, maar dit belemmert de man niet in het vervullen van zijn vaderrol. In haar overweging neemt de rechtbank voorts mee dat de verhuizing geen wezenlijke beperking met zich meebrengt van de contactregeling die partijen na hun uiteengaan mondeling zijn overeengekomen nu, zoals ook erkend door de man tijdens mondelinge behandeling, niet meer structureel uitvoering werd gegeven aan het contactmoment op de dinsdag. Bovendien heeft de vrouw ter compensatie aan de man voorgesteld om de omgang in het weekend uit te breiden door de omgang te laten starten op vrijdagavond in plaats van zaterdagavond. Ook heeft de vrouw aangeboden het halen en brengen van [minderjarige01] voor haar rekening te nemen. Daarmee laat de vrouw zien dat zij contact tussen de man en [minderjarige01] belangrijk vindt en dat zij het van groot belang acht dat de man en [minderjarige01] , ook na de verhuizing van [minderjarige01] naar [woonplaats02] in België, een goede relatie met elkaar houden. Met de door de vrouw geboden compensatievoorstellen voldoet de vrouw naar het oordeel van de rechtbank voldoende aan haar verplichting om de omgang tussen de man en [minderjarige01] te bevorderen.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [minderjarige01] in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt. Belangrijk is dan ook dat [minderjarige01] rust gaat krijgen. De verhuizing naar [woonplaats02] in België heeft het nodige van [minderjarige01] gevraagd. Hij heeft afscheid moeten nemen van zijn woon- en leefomgeving in [woonplaats01] en hij heeft zich moeten aanpassen aan zijn nieuwe woon- en leefomgeving in [woonplaats02] . Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige01] inmiddels gewend is aan zijn nieuwe leven in [woonplaats02] . Hij gaat daar naar school, hij heeft contact met leeftijdsgenootjes en hij kan veel activiteiten ondernemen. Daarnaast heeft de vrouw via de school van [minderjarige01] individuele hulpverlening voor [minderjarige01] georganiseerd, die na de zomervakantie van start gaat. Een terugverhuizing naar Nederland zou, gelet op alles wat zich in het leven van [minderjarige01] al heeft afgespeeld, wederom een grote belasting voor hem betekenen. Op dit moment is [minderjarige01] , mede gezien de gedragsproblemen die hij laat zien, juist gebaat bij stabiliteit. Belangrijk is bovendien dat de individuele hulpverlening voor [minderjarige01] op korte termijn zal starten.
Nu de vrouw voldoet aan haar verplichting om het contact tussen de man en [minderjarige01] te bevorderen en de man invulling kan geven aan zijn ouderrol, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen grond de vrouw te bevelen om met [minderjarige01] terug te verhuizen naar Nederland. Het verzoek van de man daartoe zal daarom worden afgewezen.
Daarbij overweegt de rechtbank nog dat zij zich realiseert dat de verhuizing van [minderjarige01] naar [woonplaats02] de mogelijkheid van de man om deel te nemen aan ouderavonden alsook om betrokken te kunnen zijn bij onder meer school- en/of sportactiviteiten van [minderjarige01] lastiger maakt, terwijl de man dit wel graag zou willen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man namelijk aangegeven een meer actieve rol in het leven van [minderjarige01] te willen vervullen.
Belangrijk is dan ook dat partijen hierover het overleg met elkaar aan gaan: wat past binnen de mogelijkheden van partijen om de man zoveel mogelijk in het leven van [minderjarige01] te betrekken en hoe kan de vrouw de man hierin tegemoet komen? Dit zal van beide partijen de nodige inspanning en creativiteit vragen, waarbij de rechtbank de hoop uitspreekt dat partijen elkaar hierin, al dan niet met behulp van hulpverlening, in het belang van [minderjarige01] kunnen vinden.
5.3
Hoofdverblijfplaats
5.3.1
Nu de man eveneens met het gezag wordt belast komt de rechtbank ook toe aan het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige01] bij haar te bepalen. De man voert hiertegen geen verweer.
5.3.2
Op grond van artikel 1:253a van het BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.3.3
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd stelt de rechtbank vast dat [minderjarige01] sinds het uiteengaan van partijen zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft gehad. De vrouw weet in voldoende mate aan te sluiten bij hetgeen [minderjarige01] nodig heeft. Zij heeft aandacht voor de huidige gedragsproblemen van [minderjarige01] en zij heeft daarvoor hulpverlening georganiseerd. Een vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij de vrouw is naar het oordeel van de rechtbank dan ook op zijn plaats, temeer omdat hiermee de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. In haar oordeel neemt de rechtbank verder mee dat de man geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de vrouw en dat hij zijn eerdere verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij hem te bepalen tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van [minderjarige01] bij haar te bepalen toewijzen. Gesteld noch gebleken is dat het belang van [minderjarige01] zich daartegen verzet.
5.4
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.4.1
Nu de man mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] zal worden belast, zal de rechtbank spreken van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) in plaats van een omgangsregeling.
5.4.2
De man verzoekt de rechtbank om een zorgregeling tussen hem en [minderjarige01] te bepalen. De vrouw voert hiertegen geen verweer.
5.4.3
Zoals reeds overwogen onder 5.3.2 kan de rechtbank op grond van artikel 1:253a van het BW op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan (ook) omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4.4
Bij eerdergenoemde beschikking van 19 april 2023 in de zaak met zaaknummer C/02/406544 / FA RK 23-792 heeft deze rechtbank bij wege van provisionele voorziening bepaald dat de man en [minderjarige01] gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar gedurende een weekend in de veertien dagen van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige01] bij de man zal brengen en bij de man zal ophalen.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen desgevraagd verklaard in te kunnen stemmen met voormelde regeling op het moment dat de vrouw niet zou worden bevolen met [minderjarige01] terug te verhuizen naar Nederland. Wel heeft de vrouw verzocht om het tijdstip op de vrijdag te wijzigen van 18.00 uur naar 20.00 uur. De man heeft aangegeven daarmee akkoord te zijn. De man heeft verder verzocht te bepalen dat hij gerechtigd is tot contact met [minderjarige01] gedurende een deel van de schoolvakanties, in onderling overleg door partijen te regelen.
Gezien de overeenstemming die tussen partijen bestaat over de zorgregeling zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen. Daarbij overweegt de rechtbank dat partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht dat de uitvoering van deze regeling voor hen beiden haalbaar is. Partijen hebben weliswaar tijdelijk problemen ervaren met het vervoer van [minderjarige01] daar de vrouw tijdelijk geen auto had, maar hiervan is niet langer sprake. De vrouw heeft verklaard inmiddels weer over een auto te beschikken.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank bepalen dat de man en [minderjarige01] gerechtigd zijn tot contact met elkaar tweewekelijks van vrijdag 20:00 uur tot zondag 18:00 uur en gedurende een deel van de schoolvakanties, in onderling overleg door partijen te regelen.
Met betrekking tot het vervoer van [minderjarige01] zal worden bepaald dat de vrouw afwisselend het ene weekend [minderjarige01] brengt en haalt bij de man en het andere weekend [minderjarige01] brengt naar de man en de man [minderjarige01] terugbrengt naar de vrouw. Op deze manier komt de last van het vervoer niet alleen bij de vrouw te liggen, maar ook deels bij de man. Gezien de beperkte financiële middelen van de man en de verklaring van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling dat zij voldoende financiële middelen heeft om de vervoerskosten van [minderjarige01] te dragen, zal de vrouw worden opgedragen de benzinekosten, die de man één keer in de vier weken moet maken in verband met het vervoer van [minderjarige01] , aan de man te vergoeden.
5.5
Informatie- en consultatieregeling
5.5.1
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw gehouden is om hem te informeren en te consulteren bij belangrijke beslissingen met betrekking tot [minderjarige01] .
5.5.2
De rechtbank overweegt dat een dergelijke verplichting van de vrouw al voortvloeit uit het gezag dat partijen samen over [minderjarige01] gaan uitoefenen. De rechtbank ziet dan ook niet in welk belang de man bij zijn verzoek heeft, temeer nu dit verzoek niet door hem geconcretiseerd is qua frequentie, de wijze waarop en welke informatie hij wenst te ontvangen. De vrouw heeft aangevoerd dat het voor haar niet mogelijk is om hiertegen verweer voeren, maar dat zij de man overal van op de hoogte houdt.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij ervan uitgaat dat de vrouw, conform haar verplichting als mede-gezagsdrager, belangrijke beslissingen omtrent [minderjarige01] samen met de man zal nemen. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
5.6
Bijdrage in kosten van verzorging en opvoeding
De rechtbank zal, nu er met deze beschikking een definitieve beslissing wordt genomen over de (terug)verhuizing en het hoofdverblijf van [minderjarige01] alsmede de zorgregeling tussen de man en [minderjarige01] , het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige01] ter verdere behandeling doorsturen naar het cluster Familie van deze rechtbank. De rechtbank zal de man in de gelegenheid stellen een verweerschrift in te dienen en het alimentatieverzoek van de vrouw aanhouden tot de hieronder vermelde pro forma datum.
5.7
Proceskosten
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kind gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over de [minderjarige01], geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2019;
bepaalt dat [minderjarige01] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
bepaalt dat de man en [minderjarige01] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- tweewekelijks van vrijdag 20:00 uur tot zondag 18:00 uur;
- gedurende een deel van de vakanties, in onderling overleg door partijen te regelen,
waarbij met betrekking tot het vervoer van [minderjarige01] ter uitvoering van deze regeling geldt wat hierover onder rechtsoverweging 5.4.4 is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
stelt het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige01] ter afdoening in handen van het cluster Familie van deze rechtbank en houdt de behandeling van dit verzoek aan (op de rol van het cluster Familie van deze rechtbank) tot
dinsdag 22 augustus 2023, zulks in afwachting van het verweerschrift;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Jansen, Phillips en Van Term, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.