In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juli 2023, worden de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De rechtbank behandelt de bezwaren van belanghebbenden, echtgenoten en huurders van een woning, tegen de vastgestelde WOZ-waarden voor de jaren 2019, 2020 en 2021. De heffingsambtenaar had de waarden van de woning vastgesteld op respectievelijk € 165.000, € 172.000 en € 175.000, en de bezwaren van belanghebbenden werden ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld. Belanghebbenden voerden aan dat de uitspraken op bezwaar onvoldoende gemotiveerd waren en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de huurstatus en de ligging van de woning. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar de benodigde gegevens heeft verstrekt en dat de uitspraken op bezwaar voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank wijst ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat de lange duur van de procedure niet heeft geleid tot significante frustratie of spanning bij belanghebbenden, gezien het geringe financiële belang. De beroepen worden ongegrond verklaard, en de waardebeschikkingen blijven gehandhaafd.