ECLI:NL:RBZWB:2023:5067

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3078 en 23_3079 en 23_3080
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de tijdige besluitvorming door de Belastingdienst/Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag

Op 18 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB-23_3078, 23_3079 en 23_3080, waarin eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Arakelyan, de Belastingdienst/Toeslagen heeft aangeklaagd wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschriften. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2016 tot en met mei 2020, en tegen de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2017. De rechtbank oordeelde dat de beroepen kennelijk gegrond zijn, omdat de Belastingdienst niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn had beslist. De rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst binnen zes weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op de bezwaarschriften. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van haar proceskosten, die zijn vastgesteld op € 418,50, en het griffierecht van € 150,- moet door de Belastingdienst aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/3078, 23/3079 en 23/3080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Arakelyan),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 25 juli 2022 tegen de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag over 2016 tot en met mei 2020 van 23 juni 2022, haar bezwaar van 25 juli 2022 tegen de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag over 2017 van 23 juni 2022 en haar bezwaar tegen de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag over 2016 van 23 juni 2022.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Zijn de beroepen kennelijk gegrond?
3. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Eiseres heeft de bezwaarschriften ingediend op 25 juli 2022. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
.Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [2] Verweerder heeft de termijn verlengd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 8 december 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft verweerder op 25 januari 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
In het verweerschrift van 19 juni 2023 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb primair gevraagd om een langere termijn tot 1 juli 2024. Verweerder heeft aangegeven dat eiser meer heeft aan een behandeling van haar bezwaarschriften volgens de planning van de Belastingdienst/Toeslagen. Door de uiteenlopende jurisprudentie ontstaat rechtsongelijkheid. Een uniforme lijn is duidelijker en eerlijker voor de groep ouders als geheel. Om deze redenen verzoekt verweerder om de lijn uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland [3] te volgen. Subsidiair verzoekt verweerder om een termijn van twintig weken, te rekenen vanaf de uitspraak van de rechtbank. Verweerder geeft aan deze tijd nodig te hebben voor een zorgvuldige behandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de bezwaarschriften te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen bezwaarschriften. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam [4] en de rechtbank Amsterdam [5] acht de rechtbank in dit geval een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat sinds het indienen van het verweerschrift al enige tijd is verstreken.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. Over de rechterlijke dwangsom overweegt de rechtbank het volgende. Bezwaarschriften kunnen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan slechts één rechterlijke dwangsom heeft verbeurd of kan verbeuren.1 De rechtbank is, met verweerder, van mening dat de zaken 23/3078, 23/3079 en 23/3080 zodanig met elkaar samenhangen dat verweerder slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. [6] De rechtbank overweegt hierbij dat de drie bezwaarschriften zijn gericht tegen drie beschikkingen van dezelfde datum, namelijk 23 juni 2022, die voortvloeien uit één aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over verschillende jaren. De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Verder geldt dat de dwangsom pas stopt met lopen als volledig op alle bezwaren van eiseres in de zaken 23/3078, 23/3079 en 23/3080 is beslist.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. In de zaken 23/3078, 23/3079 en 23/3080 ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan artikel 3 van het Bpb. De door eiseres ingestelde beroepen in deze zaken zijn gelijktijdig behandeld door de rechtbank en de gemachtigde heeft in deze zaken bijna dezelfde beroepschriften tegen het niet tijdig beslissen van verweerder ingediend. Voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten in beroep worden de zaken 23/3078, 23/3079 en 23/3080 dus beschouwd als één zaak Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een (of meerdere) besluit(en) op alle bezwaarschriften van 25 juli 2022 bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 150,- (3x € 50,-) aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 18 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Uitspraak van 14 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1702.
4.Uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3474.
5.Uitspraak van 17 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3204.
6.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624, onder rechtsoverweging 5.1.