ECLI:NL:RBZWB:2023:5018

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
23/2466
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in belastingzaken en schadevergoeding bij niet tijdig beslissen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 17 juli 2023, wordt ingegaan op de beroepen van de belanghebbende, die stelt dat er niet tijdig is beslist op zijn administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om uitstel van betaling van een aanslag motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende had op 3 november 2022 een administratief beroep ingesteld en op 4 november 2022 een verzoek om uitstel van betaling ingediend. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat zij niet bevoegd is om het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het administratief beroep te behandelen. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende zich in dat geval tot de civiele rechter moet wenden.

De rechtbank betreurt de overschrijding van de wettelijke beslistermijn, maar oordeelt dat er geen wettelijke basis is voor het toekennen van schadevergoeding aan de belanghebbende. De rechtbank stelt dat de enkele overschrijding van de termijn geen aanleiding geeft voor schadevergoeding, en dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij schade heeft ondervonden door het niet tijdig doen van uitspraak. Bovendien is de rechtbank van mening dat de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing zijn op de schadevergoeding die de belanghebbende heeft verzocht, omdat deze betrekking heeft op besluiten van de Belastingdienst.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank zich onbevoegd en stelt vast dat de vorderingen van de belanghebbende uitsluitend bij de civiele rechter kunnen worden ingesteld. Deze uitspraak is gedaan door rechter S.A.J. Bastiaansen, in aanwezigheid van griffier I. van Wijk, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/2466 tot en met 23/2468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Slowakije), belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld omdat volgens hem niet tijdig is beslist op:
  • het administratief beroep van 3 november 2022 tegen het afwijzen van een verzoek om uitstel van betaling van een aanslag motorrijtuigenbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer].Y.290001 (de aanslag);
  • het verzoek van 4 november 2022 aan de ontvanger om uitstel van betaling van een bedrag van € 1.656 (de aanslag vermeerderd met invorderingsrente en betekeningskosten).

Overwegingen

Vooraf
2. Bij brief van 30 juni 2023 heeft belanghebbende de rechtbank verzocht om schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000 omdat de rechtbank niet, conform artikel 8:55b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak heeft gedaan binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen.
2.1.
Hoewel de rechtbank betreurt dat zij – in verband met onvoldoende personele bezetting bij de rechtbank – de in onderdeel 2 bedoelde termijn niet heeft nageleefd, zal hiervoor geen schadevergoeding aan belanghebbende worden toegekend. Er is geen wettelijke bepaling die meebrengt dat de rechtbank in een dergelijk geval een schadevergoeding verschuldigd is. Ook is geen sprake van een situatie waarin volgens de Hoge Raad recht bestaat op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn. [1] De enkele overschrijding van de wettelijke beslistermijn is daartoe geen aanleiding. [2] Bovendien heeft belanghebbende niet onderbouwd dat en waarom hij schade heeft ondervonden van het niet tijdig doen van uitspraak door de rechtbank.
2.2.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Awb in deze zaak niet nodig is.
Ten aanzien van het niet tijdig beslissen door bestuursorganen
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de belasting- en ook de bestuursrechter niet bevoegd is het beroep, tegen het uitblijven van een beslissing op het administratief beroep tegen het afwijzen van een verzoek om uitstel van betaling van een aanslag, in behandeling te nemen. Indien belanghebbende tegen beslissingen op administratief beroep door de directeur, of het uitblijven daarvan, wenst op te komen moet hij zich wenden tot de civiele rechter. [3]
2.4.
Invordering van belastingen door de ontvanger geschiedt met toepassing van de Invorderingswet 1990 (IW). Slechts bepaalde beslissingen van de ontvanger worden in de IW aangemerkt als voor bezwaar vatbaar, waarop de bepalingen van (hoofdstuk V van) de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Een beslissing van de ontvanger op een verzoek om uitstel van betaling, is niet als zodanig aangemerkt. Er staat daarom daartegen geen beroep open bij de belasting- en de bestuursrechter. Rechtsmiddelen tegen de invordering kunnen worden aangewend bij de civiele rechter.
2.5.
Belanghebbende heeft op grond van artikel 8:88 van de Awb verzocht om een schadevergoeding in verband met de handelswijze van de Belastingdienst.
Artikel 8:88 van de Awb maakt deel uit van titel 8.4 van de Awb. De rechtbank stelt voorop dat titel 8.4 van de Awb niet van toepassing is op schade door besluiten of andere handelingen van bestuursorganen voor zover genomen of verricht in het kader van aan de Belastingdienst opgedragen taken (behoudens een hier niet aan de orde zijnde uitzondering). Dit volgt uit het overgangsrecht waarin is voorzien bij de invoering van titel 8.4 van de Awb, te weten artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in samenhang bezien met de omstandigheid dat artikel 4.126 van de Awb nog niet in werking is getreden (Stb. 2013, 162). Het voornoemde overgangsrecht brengt mee dat artikel 8:73 van de Awb, zoals dit artikel luidde voor zijn vervallenverklaring per 1 juli 2013, nog van toepassing is. Op grond van dat artikel is veroordeling tot betaling van schadevergoeding door de bestuursrechter alleen mogelijk bij een gegrond beroep. Nu geen sprake is van een gegrond beroep, wordt niet aan deze voorwaarde voldaan. De onderhavige vordering tot vergoeding van schade kan uitsluitend bij de civiele rechter worden ingediend.
2.6.
Gelet op al wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank kennelijk onbevoegd.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd en stelt vast dat de vorderingen van belanghebbende uitsluitend bij de civiele rechter kunnen worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 17 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u het verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Gelet op r.o. 3.11.1 van Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, in relatie tot artikel 7:10 van de Awb.
3.Vgl. Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2735.