In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting voor de jaren 2006/2007 tot en met 2013/2014. De belanghebbende, vertegenwoordigd door drs. R.A. van der Jagt, had verzocht om teruggaaf van dividendbelasting, welke verzoeken door de inspecteur van de Belastingdienst zijn afgewezen. De rechtbank heeft de bezwaren van de belanghebbende tegen deze afwijzing behandeld en vastgesteld dat de inspecteur terecht heeft geoordeeld dat er geen recht op teruggaaf bestaat. De rechtbank heeft daarbij de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad in acht genomen, waaronder de arresten van 23 oktober 2020 en 9 april 2021, waarin is geoordeeld dat buitenlandse beleggingsfondsen die niet in Nederland zijn gevestigd, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belanghebbende niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat zij niet heeft ingestemd met de vervangende betaling die door de Hoge Raad is voorgesteld. Hierdoor is er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.