ECLI:NL:CRVB:2018:1533
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vervallenverklaring van wachtgeld op basis van niet ingediende verslagen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die een wachtgelduitkering ontving op basis van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om haar wachtgeld over de periode van 1 september 2014 tot 1 oktober 2016 vervallen te verklaren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om het wachtgeld te vervallen te verklaren, omdat appellante niet aan haar verplichtingen had voldaan door geen Verslag Werk en Inkomen (VWI) in te vullen.
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en benadrukt dat de appellante op de hoogte was van de gevolgen van het niet indienen van de VWI's. De Raad heeft vastgesteld dat de minister voldoende heeft aangetoond dat appellante niet aan haar verplichtingen voldeed, en dat de informatieverstrekking via het VWI correct was vormgegeven. De Raad heeft ook geoordeeld dat de terugwerkende kracht van de vervallenverklaring in overeenstemming is met de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het besluit pas in werking treedt op het moment van bekendmaking.
De uitspraak bevestigt dat de minister in dit geval rechtmatig heeft gehandeld door het wachtgeld van appellante te vervallen te verklaren, en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.