ECLI:NL:CRVB:2023:820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van studiefinanciering op basis van woonadres en hoofdverblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, geboren in 2000, had van 28 augustus 2017 tot 21 juni 2020 in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven gestaan op een adres waar haar oom en tante als hoofdbewoners stonden. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had haar studiefinanciering toegekend op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), maar na een huisbezoek op 13 maart 2020 concludeerde de minister dat appellante niet op haar brp-adres woonde. Dit leidde tot herziening van de studiefinanciering en terugvordering van een bedrag van € 5.493,-. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat appellante ten tijde van het huisbezoek niet op haar brp-adres woonde. De door appellante overgelegde verklaringen van hoofdbewoners en een studiegenote werden niet als voldoende bewijs gezien om aan te tonen dat zij haar hoofdverblijf op het brp-adres had. De Raad bevestigt dat de bewijslast in eerste instantie bij de minister ligt, maar dat appellante niet onomstotelijk heeft bewezen dat zij aan de verplichtingen van de Wsf 2000 voldeed. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.