ECLI:NL:RBZWB:2023:4695

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
BRE 21/1079
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en medische vrijstelling in de zorg: beoordeling van de rechtsverhouding tussen praktijkondersteuners en huisartsenpraktijken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2023, in de zaak BRE 21/1079, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, alsook belastingrente. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, en verklaart het beroep gegrond. Echter, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking blijven in stand.

De rechtbank onderzoekt of belanghebbende een beroep kan doen op de medische vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1° a, van de Wet OB. De rechtbank concludeert dat de diensten die belanghebbende verricht, niet kwalificeren als gezondheidskundige zorg, maar als het ter beschikking stellen van personeel. Dit betekent dat de medische vrijstelling niet van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat de praktijkondersteuners juridisch in een verhouding van ondergeschiktheid staan ten opzichte van belanghebbende, en dat de inspecteur terecht heeft gesteld dat de medische vrijstelling niet van toepassing is.

De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de ingezette praktijkondersteuners voldoen aan de vereiste beroepskwalificaties. Hierdoor komt belanghebbende geen beroep toe op de medische vrijstelling. De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking, maar veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1079

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 januari 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 611.765. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 123.100 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [naam 1] en [naam 2], de gemachtigde van belanghebbende en zijn kantoorgenoten [naam 3], [naam 4] en [naam 5] en namens de inspecteur [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

Feiten

2. [belanghebbende] sluit overeenkomsten met huisartsenpraktijken, waarbij wordt overeengekomen dat werknemers worden ingezet als praktijkondersteuners huisartsenzorg somatiek bij de betreffende huisartsenpraktijken. [belanghebbende] is voor deze werkzaamheden aangemerkt als ondernemer als bedoeld in de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). [belanghebbende] is onderdeel van belanghebbende.
2.1.
Praktijkondersteuners huisartsenzorg worden ingezet bij huisartsenpraktijken om zelfstandig chronische patiënten met somatische klachten (zoals diabetes mellitus, COPD en astma) te behandelen.
2.2.
In 2014 sluit [belanghebbende] een ‘Overeenkomst Praktijkondersteuning somatiek’ (overeenkomst 2014) met de huisartsenpraktijken, waarin – voor zover relevant – het volgende is opgenomen:
“(…)
[belanghebbende](...)
en

Huisartsenpraktijk (…)

overwegende dat:
• op basis van de beleidsregel [X] (huisartsenzorg) van de NZa financiële middelen beschikbaar zijn gesteld voor POH-activiteiten vanuit de zorgverzekeraars.
• de huisartsenpraktijk belang heeft gebruik te maken van beschikbare financiering en daartoe gebruik wil maken van de diensten van [belanghebbende] en dat [belanghebbende] belang heeft bij de inzet van een praktijkondersteuner in de huisartsenpraktijk.
• de huisartsenpraktijk is voor de praktijkondersteuning somatiek een overeenkomst aangegaan met de zorgverzekeraars.
• deze overeenkomst heeft betrekking op de samenwerking tussen [belanghebbende] en de
huisartsenpraktijk op het gebied van praktijkondersteuning somatiek.
• de dienstverlening praktijkondersteuning somatiek betreft de eerstelijns ondersteuning van de huisarts, ten aanzien van met name somatische klachten (DM, COPD en CVRM) bij patiënten, zoals vastgelegd in zorgcontracten met de verzekeraars, waaronder:
- Consultatie
- Vraagverduidelijkingsgesprekken
- Kortdurende begeleiding van de patiënten in de behandeling bij de huisarts
- Casemanagement/continuiteit van zorg
- Netwerkfunctie
• de huisartsenpraktijk is en blijft verantwoordelijk voor de patiëntenzorg.
• partijen hebben naar elkaar een informatieplicht voor wat betreft kerngegevens die van belang zijn voor of samenhangen met praktijkondersteuning. In dit kader stelt de huisartsenpraktijk de relevante gegevens beschikbaar voor de periodieke verantwoording naar de zorgverzekeraars door [belanghebbende].
komen als volgt overeen:
Artikel 1 — De praktijkondersteuner

1. De praktijkondersteuner heeft kennis van de benodigde zorg en ontwikkelt deze mee. Met de huisartsen wordt gekeken hoe dit verder vorm gegeven kan worden.

2. Ieder jaar vindt een gezamenlijk evaluatiegesprek plaats tussen huisarts, praktijkondersteuner en leidinggevende [belanghebbende]. Indien partijen van oordeel zijn dat de praktijkondersteuner niet naar behoren functioneert dan wel niet aan de te stellen kwaliteitseisen voldoet, dan zorgt [belanghebbende] voor een plan van aanpak en/of adequate oplossing. Indien blijkt dat er geen verandering optreedt dan zorgt [belanghebbende] uiteindelijk voor vervanging.

3. De praktijkondersteuner zelf is niet aansprakelijk voor schade die hij/zij mocht veroorzaken aan de huisarts of aan derden bij de uitoefening van de werkzaamheden voor de huisarts, tenzij de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid.

(…)

5. De praktijkondersteuner is in dienst van [belanghebbende]. (…)

6. De praktijkondersteuner is verplicht deel te nemen aan het werkoverleg dat vanuit [belanghebbende] wordt aangeboden. (…)

Artikel 2 — De huisartsenpraktijk

1. De praktijkondersteuner wordt in de huisartsenpraktijk aangestuurd door de huisarts(en). Over de concrete invulling van arbeid- en rusttijden maken de huisarts(en) en de praktijkondersteuner afspraken.

2. De huisartsartsenpraktijk stelt de praktijkondersteuner in staat om de POH-activiteiten op een goede wijze te vervullen en draagt zorg voor goede arbeidsomstandigheden, conform de Arbowetgeving.

(…)

Artikel 3 — Kwaliteit, vervanging en scholing

1. Bij langdurige ziekte of zwangerschapsverlof zorgt [belanghebbende] voor vervanging van de

praktijkondersteuner. Van langdurige ziekte is sprake vanaf twee weken aaneengesloten
ziekteverzuim.

2. Wanneer de praktijkondersteuner verlof, anders dan regulier vakantieverlof, opneemt voor een periode langer dan twee aaneengesloten weken dan zorgt [belanghebbende] voor eventuele vervanging.

3. Wanneer een praktijkondersteuner zijn arbeidscontract opzegt, zorgt [belanghebbende] voor een opvolger of vervanger per datum dat de praktijkondersteuner niet meer werkzaam is in de praktijk.

4. De verplichting van [belanghebbende] tot vervanging geldt niet voor specalistische taakgebieden die niet tot het reguliere takenpakket van een praktijkondersleuner behoren.

5. De praktijkondersteuner dient deel te nemen aan de jaarlijks verplicht gestelde

praktijkondersteuning nascholingen vanuit [belanghebbende]. Deze uren vallen binnen de begrootte praktijkondersteuningsuren van de huisartsenpraktijk. Alle andere nascholingsuren en kosten vallen hierbuiten en zijn voor eigen rekening en tijd van de praktijkondersteuner of huisarts.

6. [belanghebbende] is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de praktijkondersteuners. Om dit te bevorderen zal [belanghebbende] een goed inwerktraject verzorgen en de kwaliteit periodiek monitoren.

7. De praktijkondersteuner in dienst van [belanghebbende] heeft ten minste een HBO opleiding

Praktijkondersteuning. Als de praktijkondersteuner nog in opleiding is dient deze binnen de
gestelde opleidingstijd de studie af te ronden, waarbij een uitloop van maximaal een jaar mogelijk is (vanwege herexamen, ziekte, zwangerschap e.d.). Een praktijkondersteuner die voor 2010 is aangesteld en niet voldoet aan bovenstaande opleidingseis, hoeft geen HBO opleiding praktijkondersteuning te volgen indien deze in het bezit is van een HBO-V diploma (niveau 5) of deze in het bezit is van een verpleegkundige niveau 4 opleiding met aanvullende opleiding zoals genoemd in het meest recente beleidsdocument POH S zorgverzekeraar.

Artikel 4 — De dienstverlening

1. De diensten worden met ingang van (…) voor een aantal (bruto) uren per week bij

de huisarts verleend (zie bijlage specifieke datum en uren). Hieronder vallen ook reistijd (geen woon- werkverkeer) en opleidingstijd. In overleg tussen de huisarts, de betrokken
praktijkondersteuner en [belanghebbende] wordt ingevuld op welke dagen, op welke werkplek en
hoelang de dienstverlening plaatsvind. In het algemeen vindt deze plaats binnen de gangbare kantoortijden in een vast rooster. In onderling overleg kunnen de huisarts en de
praktijkondersteuner hier incidenteel van afwijken.

2. De huisartsenpraktijk draagt er zorg voor dat de uren praktijkondersteuning vanuit de contracten chronische zorgprogramma's gewaarborgd zijn binnen de afgenomen uren praktijkondersteuning van [belanghebbende].

3. De praktische invulling van de diensten wordt vormgegeven in overleg tussen de

huisartsenpraktijk en de praktijkondersteuner.

4. [belanghebbende] zal een contactpersoon aanwijzen voor zowel de praktijkondersteuner als de huisartsenpraktijk op het gebied van praktijkondersteuning somatiek.

Artikel 5 — Tarief dienstverlening, facturatie en betaling

1. Het tarief van de praktijkondersteuner somatiek bedraagt € 33,35 per bruto uur (prijspeil 2014) en wordt jaarlijks geindexeerd conform de ontwikkeling van de cao huisartsenzorg en het tarief van de praktijkondersteuner somatiek in de DBC. (…)

Artikel 6 — Duur

1. Deze overeenkomst treedt in werking op (…) en is aangegaan voor de duur van drie
jaar. (…)
(…)”
2.3.
Tussen belanghebbende en de inspecteur heeft in 2018 en 2019 overleg plaatsgevonden over de vraag of de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1° a, van de Wet OB (de medische vrijstelling) van toepassing is op dienst die [belanghebbende] verricht. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat dit niet het geval is en heeft vervolgens de naheffingsaanslag opgelegd.
2.4.
Vanaf 2021 sluit [belanghebbende] overeenkomsten met huisartsenpraktijken voor de inzet van praktijkondersteuners huisartsenzorg somatiek (overeenkomst 2021), waarbij de (model)overeenkomst gewijzigd is ten opzichte van de modelovereenkomst die eerder – ook in 2014 – werd gehanteerd. Een van de wijzigingen is dat de titel ‘Overeenkomst van opdracht’ betreft. De inspecteur heeft met betrekking tot de situatie in 2021, waarbij de contracten gesloten zijn op basis van de modelovereenkomst 2021, (na overleg en het doorlopen van een bezwaarfase) het standpunt ingenomen dat de medische vrijstelling van toepassing is op de inzet van alle praktijkondersteuners huisartsenzorg die bij belanghebbende in dienst zijn.

Beoordeling door de rechtbank

3. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is reeds om die reden gegrond. Aangezien het bezwaar van belanghebbende inhoudelijk is behandeld en ter zitting duidelijk is geworden dat partijen door tussenkomst van de rechtbank het inhoudelijke geschil willen beslechten, ziet de rechtbank voldoende aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. [1]
4. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende een beroep kan doen op de medische vrijstelling op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1° a, van de Wet OB dan wel op grond van het overwogene in het Verigen-arrest [2] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de medische vrijstelling. Het beroep op het Verigen-arrest van belanghebbende slaagt ook niet. De naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking blijven in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische vrijstelling
6. In artikel 11, eerste lid, van de Wet OB is – voor zover relevant – bepaald:
“1. Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:
(…)
g. 1° de volgende leveringen en diensten:
a. de diensten op het vlak van de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep die een op dit beroep gerichte opleiding hebben voltooid waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, voor zover deze diensten tot het gebied van deskundigheid van dit beroep behoren en onderdeel vormen van bedoelde opleiding;
(…)”
6.1.
Voor de toepassing van deze medische vrijstelling is vereist dat de verrichte dienst als zodanig en naar zijn aard de bescherming van de gezondheid of genezing door middel van diagnose en behandeling van ziekten of andere gezondheidsproblemen tot doel heeft, [3] dan wel dat die dienst een wezenlijk, inherent en onafscheidbaar deel is van een procedé dat in zijn geheel beschouwd een therapeutisch doel heeft. [4]
Aard van de verrichte dienst: ter beschikking stellen van personeel?
6.2.
Tussen partijen is primair in geschil of de dienst die belanghebbende verricht aan de huisartsenpraktijken kwalificeert als gezondheidskundige zorg van de mens (dan kan de medische vrijstelling gelden) of als het ter beschikking stellen van personeel (dan kan de medische vrijstelling niet gelden).
6.3.
Belanghebbende stelt dat geen sprake is van het ter beschikking stellen van personeel, maar van een overeenkomst van opdracht met de huisartsenpraktijken. Primair stelt belanghebbende daartoe het volgende. De praktijkondersteuners zijn niet ondergeschikt aan de huisarts. Zij verrichten zelfstandig hun werkzaamheden en [belanghebbende] draagt de verantwoordelijkheid voor het resultaat, de inhoud en de kwaliteit van de praktijkondersteuners. Volgens belanghebbende volgt dat ook uit de overeenkomst 2014. Belanghebbende wijst tevens op de overeenkomst 2021, op basis waarvan de inspecteur van mening is dat de medische vrijstelling van toepassing is op de diensten die belanghebbende verricht. In 2021 is de feitelijke situatie ongewijzigd ten opzichte van 2014, er is feitelijk op de werkvloer niks veranderd. Subsidiair beroept belanghebbende zich daarom op schijn en wezen, omdat de feitelijke situatie anders was dan hoe de inspecteur kennelijk de gehanteerde overeenkomst 2014 leest.
6.4.
De inspecteur is van mening dat sprake is van het ter beschikking stellen van personeel, onder verwijzing naar de overeenkomst 2014. In 2021 zijn de contracten gesloten op basis van een andere modelovereenkomst. De inspecteur ging er vanuit dat belanghebbende handelde conform de overeenkomst 2014 en later conform de overeenkomst 2021. Dat zijn twee verschillende situaties. Dat belanghebbende ter zitting aangeeft dat er feitelijk op de werkvloer niets veranderd is, is voor de inspecteur nieuw. In de overeenkomst 2014 wordt een specifiek persoon op uurbasis ter beschikking gesteld aan de huisarts en de huisarts is verantwoordelijk voor de patiëntenzorg. De inspecteur verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 11 augustus 2017 [5] en het arrest “go fair” Zeitarbeit OHG [6] van het HvJ EU.
6.5.
De rechtbank stelt voorop dat de praktijkondersteuners ten opzichte van belanghebbende juridisch in een verhouding van ondergeschiktheid staan. Zij verrichten hun werkzaamheden dus niet zelfstandig, maar door tussenkomst van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank zijn daarom in dit geval de aard van de diensten van belanghebbende relevant voor de beoordeling en niet de diensten die haar werknemers – de praktijkondersteuners – binnen de huisartsenpraktijken verrichten. [7] De rechtbank zal aan de hand van het gehele dossier en het besprokene ter zitting vaststellen wat de aard van de diensten van belanghebbende is.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een feitelijke situatie die overeenkomt met een overeenkomst van opdracht. Daarbij is van belang dat de inspecteur expliciet en ondubbelzinnig heeft verklaard dat de praktijkondersteuners huisartsenzorg van [belanghebbende] zelfstandig zorg aan specifieke groepen patiënten verrichten en dat de praktijkondersteuner huisartsenzorg, na de diagnose door de huisarts, de gehele behandeling zelfstandig doet. [8] Wat ook zij van de mogelijk afwijkende contractuele bepalingen in de overeenkomst 2014 op dit punt, de rechtbank neemt voorgaande als vaststaand feit aan en concludeert dat door belanghebbende zelfstandig zorg wordt verleend waarbij geen sprake is van ondergeschiktheid ten opzichte van de huisarts (of huisartsenpraktijk) waar de praktijkondersteuners huisartsenzorg hun werkzaamheden verrichten. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking de uitgebreide toelichting op zitting door belanghebbende over de gang van zaken in de praktijk, die door de inspecteur niet gemotiveerd is betwist. Deze gang van zaken wijst volgens de rechtbank op een werkwijze waarbij [belanghebbende] verantwoordelijk is voor de dienstverlening aan patiënten. Daarnaast is [belanghebbende] verantwoordelijk voor de kwaliteit van de praktijkondersteuners. Voorts acht de rechtbank voor dit oordeel van belang dat indien een praktijkondersteuner langer dan twee weken ziek is, belanghebbende zelfstandig een vervanger aanstelt zodat de zorgverlening weer door kan gaan. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de aard van de dienst een overeenkomst van opdracht tot het verlenen van gezondheidskundige verzorging.
Overige voorwaarden medische vrijstelling
6.7.
Uit voorgaand oordeel volgt dat in beginsel sprake is van gezondheidskundige verzorging van de mens, zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1° a, van de Wet OB. Voor toepassing van de medische vrijstelling is vereist dat de praktijkondersteuners huisartsenzorg beschikken over de vereiste beroepskwalificaties. [9]
6.8.
Vast staat dat [belanghebbende] praktijkondersteuners huisartsenzorg in dienst heeft die BIG-geregistreerd [10] zijn, maar ook praktijkondersteuners huisartsenzorg die niet BIG-geregistreerd zijn. Naar de rechtbank begrijpt is tussen partijen niet in geschil dat de BIG-geregistreerde praktijkondersteuners huisartsenzorg beschikken over de vereiste beroepskwalificaties. In geschil is of degene die niet beschikken over een dergelijke registratie de vereiste beroepskwalificaties hadden. Ook is in geschil wie nu exact zijn ingezet in het onderhavige jaar. In het kader van het door belanghebbende gedane beroep op de medische vrijstelling rust de bewijslast op haar om aannemelijk te maken dat de ingezette praktijkondersteuners huisartsenzorg beschikten over de vereiste beroepskwalificaties.
6.9.
Belanghebbende stelt dat ook indien een praktijkondersteuner huisartsenzorg niet BIG-geregistreerd is, er toch voldaan kan zijn aan de kwaliteitseis in het kader van het beroep op de medische vrijstelling. De rechtbank is van oordeel dat dit beroep van belanghebbende niet slaagt reeds omdat het niet concreet gemotiveerd is. Er is geen inzicht gegeven in de opbouw van het personeelsbestand en de wijze waarop het personeel is ingezet. Ten aanzien van de praktijkondersteuners huisartsenzorg die niet BIG-geregistreerd zijn, heeft belanghebbende niet concreet onderbouwd waarom zij, ondanks het ontbreken van een BIG-registratie, wel zouden beschikken over de vereiste beroepskwalificatie. Nu een dergelijke onderbouwing onderbreekt komt de rechtbank reeds daarom tot het oordeel dat ten aanzien van de niet BIG-geregistreerde praktijkondersteuners het niet aannemelijk is gemaakt dat deze personen over de vereiste beroepskwalificaties beschikten.
6.10.
De rechtbank komt dan tot de conclusie dat er bij belanghebbende praktijkondersteuners huisartsenzorg in dienst waren die beschikten over de vereiste beroepskwalificatie in het kader van de medische vrijstelling alsook praktijkondersteuners die niet beschikten over de vereiste beroepskwalificaties. Belanghebbende heeft niet inzichtelijk gemaakt – terwijl op haar de bewijslast rust - of en zo ja in hoeverre, praktijkondersteuners huisartsenzorg die voldeden aan de beroepskwalificaties daadwerkelijk zijn ingezet en hoe zich dat verhoudt tot de bestreden naheffingsaanslag. Belanghebbende voldoet dus niet aan de op haar rustende bewijslast. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien om dit punt in goede justitie te beslissen nu elk aanknopingspunt voor een dergelijke min of meer geschatte benadering ontbreekt. Daarom komt belanghebbende voor het geheel geen beroep toe op de medische vrijstelling op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1° a, van de Wet OB.
Verigen-arrest
6.11.
Zoals door het HvJ EU overwogen in het Verigen-arrest, is de medische vrijstelling ook van toepassing indien de dienst een wezenlijk, inherent en onafscheidbaar deel is van een procedé dat in zijn geheel beschouwd een therapeutisch doel heeft.
6.12.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een beroep op het Verigen-arrest belanghebbende niet baten. [X] verrichtte namelijk een dienst aan artsen welke de arts zelf niet kon uitvoeren, maar wel nodig had om verder te kunnen met de eigen behandeling. De dienst die belanghebbende verricht betreft een wezenlijk andere dienst, die ook door de huisarts zelf zou kunnen worden verricht. De rechtbank abstraheert daarbij van de door belanghebbende geschetste praktijk op basis waarvan de huisarts de diensten van de praktijkondersteuners huisartsen al jaren zelf niet meer verleent. Daarom is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een onafscheidbaar deel zoals bedoeld in dit arrest. Het beroep van belanghebbende op dit punt slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is, alleen om de formele reden dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar onjuist is, gegrond. De naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking worden echter gehandhaafd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is – zie 7 - moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor haar proceskosten. De proceskostenvergoeding voor de beroepsfase wordt vastgesteld op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837). Voor het nader stuk van belanghebbende (met dagtekening 7 april 2023) wordt geen vergoeding toegekend. [11] De gestelde kosten van de bezwaarfase worden niet vergoed omdat in bezwaar niet om een kostenvergoeding is verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 6 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [12]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD6825.
2.HvJ EU 18 november 2010, nr. C-156/09, ECLI:EU:C:2010:695 (
3.Vergelijk bijvoorbeeld HvJ EG 14 september 2000, ECLI:EU:C:2000:444, punten 18 en 19, HvJ EG 20 november 2003, ECLI:EU:C:2003:625, punt 39 (
4.HvJ EU 18 november 2010, ECLI:EU:C:2010:695, punten 26 en 27 (
6.HvJ EU 12 maart 2015, ECLI:EU:C:2015:164 (
7.HvJ EU 12 maart 2015, ECLI:EU:C:2015:164 (
8.Onderdeel 3.12 en 3.13 van het verweerschrift.
9.Zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1° a, van de Wet OB.
10.Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG).
11.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, bijlage richtsnoer proceskostenvergoeding, onder 1.1.2.
12.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid van de AWR.