ECLI:NL:RBZWB:2023:4695
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Omzetbelasting en medische vrijstelling in de zorg: beoordeling van de rechtsverhouding tussen praktijkondersteuners en huisartsenpraktijken
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2023, in de zaak BRE 21/1079, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, alsook belastingrente. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, en verklaart het beroep gegrond. Echter, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking blijven in stand.
De rechtbank onderzoekt of belanghebbende een beroep kan doen op de medische vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1° a, van de Wet OB. De rechtbank concludeert dat de diensten die belanghebbende verricht, niet kwalificeren als gezondheidskundige zorg, maar als het ter beschikking stellen van personeel. Dit betekent dat de medische vrijstelling niet van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat de praktijkondersteuners juridisch in een verhouding van ondergeschiktheid staan ten opzichte van belanghebbende, en dat de inspecteur terecht heeft gesteld dat de medische vrijstelling niet van toepassing is.
De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de ingezette praktijkondersteuners voldoen aan de vereiste beroepskwalificaties. Hierdoor komt belanghebbende geen beroep toe op de medische vrijstelling. De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking, maar veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.