ECLI:NL:RBZWB:2023:4687

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
21/1911
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de informatiebeschikking en de gevolgen voor de belastingplicht van een vennootschap gevestigd in Hong Kong

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de informatiebeschikking van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikking terecht is gegeven, voor zover de gevraagde informatie pas in de bezwaar- en beroepsfase is verstrekt. De rechtbank stelt vast dat het ontbreken van het openingsformulier van een bankrekening onvoldoende is om de zware sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen. Dit betekent dat de inspecteur bij de aanslagregeling geen gebruik kan maken van deze sanctie.

De zaak betreft een vennootschap gevestigd in Hong Kong, waarvan de bestuurder in Frankrijk woont en de enige aandeelhouder in Hong Kong is. De inspecteur had een informatiebeschikking afgegeven met betrekking tot de vennootschapsbelasting over de jaren 2015 tot en met 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet volledig heeft voldaan aan de informatieverplichting, maar dat de informatiebeschikking gedeeltelijk vernietigd moet worden omdat bepaalde vragen al beantwoord waren voordat de beschikking werd afgegeven.

De rechtbank concludeert dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd voor de onderdelen die betrekking hebben op de vragen die al beantwoord waren, maar handhaaft de beschikking voor de overige vragen. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1911

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], [plaats 1] (Hong Kong), belanghebbende

(gemachtigden: [gemachtigde] en [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 maart 2021.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 10 juni 2020 aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a van de AWR gegeven met betrekking tot de vennootschapsbelasting over de jaren 2015, 2016, 2017, 2018 en 2019 (de informatiebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur].
1.4.
Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, nadat het onderzoek ter zitting is gesloten. De rechtbank ziet in deze stukken geen aanleiding tot heropening van het onderzoek (zie 6.2 hierna).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de informatiebeschikking terecht is gegeven. Indien deze vraag (deels) bevestigend moet worden beantwoord, beoordeelt de rechtbank tevens of de informatiebeschikking omkering en verzwaring van de bewijslast [1] tot gevolg heeft. Zij doet de beoordeling aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de onderdelen 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13. Voor het overige blijft de informatiebeschikking in stand. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat aan het niet-verstrekken van de gevraagde informatie door belanghebbende niet de bewijsrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast mag worden verbonden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal die is gevestigd in Hong Kong.
4.1.
[vader] (vader) is bestuurder van belanghebbende en woont in Frankrijk.
4.2.
[zoon] (zoon) is sinds 1 maart 2011 enig aandeelhouder van belanghebbende. Op 1 maart 2011 heeft zoon de aandelen in belanghebbende geschonken gekregen van de vader.
4.3.
De economische eigendom van de aandelen is door zoon in 2011 overgedragen aan [B.V.]. [B.V.] houdt aandelen in meerdere vennootschappen die zich bezig houden met de vervaardiging, het ontwerpen en de verkoop van kleding, waaronder het merk [merk] ([merk]).
4.4.
De kleding voor het merk [merk] wordt geproduceerd in China. Door middel van een [X], genaamd [belanghebbende] [plaats 2] [X], gevestigd in [plaats 2], China ([X]) wordt personeel aangestuurd/ingezet dat toezicht houdt op die kledingproductie in China.
4.5.
In de informatiebeschikking wordt verwezen naar een brief van 14 maart 2018 waarin de inspecteur aan vader gegevens en inlichtingen heeft gevraagd inzake belanghebbende. Het gaat om de volgende gegevens en inlichtingen:
‘[...]
Volgens gegevens van het officiële handelsregister van Hong Kongstaat staat u ingeschreven als bestuurder van [belanghebbende]. Er zijn geen andere bestuurders ingeschreven en tot 1 maart 2011 was u aandeelhouder van deze vennootschap. Uw zoon, de heer [zoon] is de huidige juridische eigenaar van [belanghebbende].
3. Ik verzoek u een nauwkeurige beschrijving te verstrekken van de activiteiten van [belanghebbende].
4. Ik verzoek u een nauwkeurige beschrijving te verstrekken van de werkzaamheden die u voor [belanghebbende]verricht.
5. Waar werden deze werkzaamheden uitgevoerd?
5.1
Wilt u bewijsstukken van de plaats van werkzaamheden verstrekken (facturen/betaalbewijzen van reis- en verblijfskosten).
6. Heeft u een vergoeding voor deze werkzaamheden ontvangen?
6.1
Zo ja dan verzoek ik u stukken te sturen waaruit blijkt welke vergoeding(en) u direct of indirect heeft genoten voor deze werkzaamheden.
6.2
Op welke bankrekening(en) is/zijn de voornoemde vergoeding(en) overgemaakt?
6.3
Zo nee, graag een toelichting waarom u geen vergoeding ontvangt.
7. Heeft [belanghebbende]personeel in loondienst en/of huurt [belanghebbende]personeel in?
7.1
Zo ja; wilt u een beschrijving geven van de werkzaamheden van dit personeel
7.2
Wie houdt toezicht op de werkzaamheden van het personeel?
8. Wie verzorgt op welke plaats de administratie van [belanghebbende]?
9. Hoe verloopt de communicatie met degene die de administratie verzorgt?
10. In welk land is [belanghebbende]volgens u gevestigd?
10.1
Graag opgave van vestigingsadres/postadres/administratieadres.
11. In welk land doet [belanghebbende]aangifte winstbelasting?
11.1
Graag een volledig kopie van het belastingdossier [belanghebbende] (kopie aangiften en alle communicatie met en van de inspecteur van het land waar [belanghebbende] gevestigd zou zijn)
12. Worden er jaarstukken opgemaakt voor [belanghebbende]?
12.1.
Zo ja; graag kopie jaarstukken 2010 tot en met heden;
12.2.
Zo nee; waarom worden er geen jaarstukken gemaakt?
12.3.
Hoe legt u als bestuurder van [belanghebbende]verantwoording af aan de aandeelhouder? Graag kopieën van onderliggende stukken.
12.4.
Ontvangt u decharge voor het door u gevoerde beleid? Graag specificatie hoe u dit krijgt en kopieën van onderliggende stukken.
13. Hoe verloopt de communicatie met de aandeelhouder van [belanghebbende]?
14. Heeft [belanghebbende]een bankrekening, graag een specificatie van welke bank(en), volledig banknummer(s) en wie is (zijn) gemachtigd tot deze bankrekening.[..]’
4.6.
Daarnaast heeft de inspecteur in de informatiebeschikking geconstateerd dat de eerder gevraagde administratie van belanghebbende niet is verstrekt. Het gaat daarbij om de volgende informatie (hierna samen: de overige vragen):
‘- Volledige administratie van [belanghebbende] (waaronder emailverkeer; facturen, aanvraagformulieren voor bankrekeningen op naam van [belanghebbende]/ [belanghebbende] [plaats 2] [X], bankafschriften en (lenings-)overeenkomsten).
- Overzicht van tijdstippen en plaatsen (inclusief onderliggende bewijsstukken) dat de heer [vader] als bestuurder van [belanghebbende]'noodzakelijke' handtekeningen heeft gezet.
- Overzicht van geleend geld en uitgeleend geld (inclusief alle overeenkomsten).[…]’
4.7.
Belanghebbende heeft op 12 april 2018 diverse gegevens verstrekt, waaronder leningsovereenkomsten, de akte van schenking van aandelen (zie 4.2) en financiële overzichten over de periode 2010 tot en met 2016.
4.8.
Belanghebbende heeft (onder meer) op 18 juni 2018 de volgende antwoorden gegeven op de vragen:
‘• Zoals ook eerder aangegeven heeft [belanghebbende]sinds 2010 nog uitsluitend vorderingen (zie eerder ingediende reconstructie van het verloop van de balansen met mijn mail van 12 april 2018).
• De enige werkzaamheden die de heer [zoon] verricht zijn de noodzakelijke handtekeningen zetten als bestuurder. Gezien het feit dat de accountant geen cijfers heeft opgemaakt sinds 2010 is dat dus zeer beperkt geweest.
• De weinige handtekeningen die nodig waren, werden onder andere in Hong Kong gezet, in ieder geval niet in Nederland. Gezien het gegeven dat de heer [zoon] geen inwoner van Nederland is, is dit punt voor de Nederlandse belastingheffing niet van belang en voert het wat ver om de heer [zoon] op te zadelen met een zoektocht naar documenten die verder niet relevant zijn.
• Er is geen vergoeding genoten voor de werkzaamheden, gezien de zeer geringe aard van de benodigde werkzaamheden.
• Er zijn verder geen personeelsleden in dienst van [belanghebbende].
• De administratie werd in het verleden gevoerd door de accountant in Hong Kong. Zoals eerder aangegeven zijn er sinds 2010 echter geen jaarrekeningen meer opgemaakt en is er ook maar sporadisch communicatie.
• [belanghebbende]is gevestigd te Hong Kong op het adres [adres], [plaats 1].
• Er is in ieder geval over de jaren 2010 en verder geen aangifte winstbelasting beschikbaar. Het is de vraag of dat in Hong Kong nodig zijn aangezien er geen activiteiten in Hong Kong worden uitgevoerd. Het zou kunnen zijn dat de inkomsten derhalve als [X] aangemerkt worden. Ook hier geldt dat gezien het gegeven dat de heer [zoon] geen inwoner van Nederland is, is dit punt voor de Nederlandse belastingheffing niet van belang en voert het wat ver om de heer [zoon] op te zadelen met een zoektocht naar stukken die voor de Nederlandse heffing verder niet relevant zijn.
• Zoals eerder opgemerkt zijn er sinds 2010 geen jaarstukken opgemaakt. Verantwoording in de relatie bestuurder-aandeelhouder mag dan in formele zin een rol spelen, in de relatie tussen de heer [zoon] senior en zijn zoon speelt dat geen rol, temeer daar de zoon, zoals eerder aangegeven, weinig interesse heeft in financiële zaken.
• [belanghebbende]heeft een bankrekening in Hong Kong waar een relatief gering bedrag op staat, daarvan heb ik momenteel geen verdere gegevens.’
4.9.
Ten aanzien van het [X] heeft belanghebbende het volgende verklaard:
‘Er is geen economische relatie tussen het [X] van [merk] te [plaats 2] en [belanghebbende]:
• [merk] betaalt zelf alle kosten van het [X];
• [merk] is de enige begunstigde van de werkzaamheden die binnen het [X] te [plaats 2]
plaatsvinden. Het gaat ten slotte om het begeleiden van de productie door de Chinese producent voor [merk];
• Er wordt 'fiscaal' niets gedaan met het [X]: alleen de daadwerkelijke lasten (zoals lokaal personeel) worden door [merk] gedragen. Er vindt geen kostenopslag of iets dergelijks plaats ten laste van de Nederlandse winst.
• Om in China een [X] te kunnen hebben was (en is waarschijnlijk nog steeds) formeel een Chinese/HK vennootschap nodig. Dat is de reden dat [merk] nog wel enige lokale kosten betaalt voor de vennootschap, maar verder heeft het [X] financieel niets te maken met [belanghebbende].’
4.10.
In de bezwaar- en beroepsfase heeft belanghebbende onder meer een verklaring inzake het [X], bankafschriften en een grootboekrekening van [merk] BV overgelegd.

Motivering

Is de informatiebeschikking terecht gegeven?
5. Belanghebbende is van mening dat de informatiebeschikking ten onrechte is gegeven. De inspecteur heeft zich op basis van de hem ter beschikking staande gegevens niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevraagde inlichtingen en gegevens van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van belanghebbende in Nederland. Alle omstandigheden wijzen erop dat belanghebbende niet in Nederland gevestigd is. Indien de inspecteur zich wel redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gegevens van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing in Nederland, dan is belanghebbende van mening dat zij alle haar ter beschikking staande informatie en gegevens heeft aangeleverd. Belanghebbende concludeert dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd.
5.1.
De inspecteur is van mening dat voldoende aanleiding bestaat om vragen te stellen op grond van artikel 47 van de AWR. De bestuurder van belanghebbende heeft in Nederland een duurzaam verblijf tot zijn beschikking en verblijft met enige regelmaat in Nederland. De vennootschap heeft een Nederlandse aandeelhouder, [B.V.]. Onder deze vennootschap hangen meerdere vennootschappen die zich bezig houden met de vervaardiging, ontwerp en verkoop van kleding onder de merknaam [merk]. De inspecteur constateert daarnaast dat onder de naam '[ltd]' toezichtwerkzaamheden namens [merk] BV bij Chinese kledingfabrikanten worden ondernomen via het [X]. De aansturing van de medewerkers die in China toezicht houden geschiedt vanuit Nederland. Daarnaast is de inspecteur van mening dat de informatiebeschikking terecht is gegeven vanwege het niet of niet volledig voldoen aan de inlichtingenverplichting. Het alsnog (deels) voldoen aan de inlichtingenverplichting, leidt niet tot vernietiging van de informatiebeschikking.
Mogelijk heffingsbelang?
5.2.
Iedereen is op grond van artikel 47, eerste lid, AWR gehouden om aan de inspecteur de door hem gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor het beschikbaar stellen van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – naar keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing. Artikel 52a, eerste lid, AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
5.3.
Voor het antwoord op de vraag of voor belanghebbende op grond van artikel 47 AWR een verplichting bestaat om aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is [2] .
5.4.
De inspecteur wenst in dit geval opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende mogelijk belastingplichtig is in Nederland, hetzij omdat haar feitelijke leiding mogelijk in Nederland is gevestigd, hetzij omdat zij mogelijk beschikt over een vaste inrichting of een vaste vertegenwoordiger in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank kon de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de door hem gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende voor de jaren 2015 tot en met 2019, omdat die informatie antwoord zou kunnen geven op de vraag of belanghebbende in die jaren in Nederland (binnenlands of buitenlands) belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. Belanghebbende was dan ook gehouden de door de inspecteur gevraagde gegevens en bescheiden over te leggen. Dat belanghebbende zelf van mening is dat zij niet in Nederland belastingplichtig is, ontslaat haar niet van de verplichting om te voldoen aan een verzoek op grond artikel 47, eerste lid, AWR om inlichtingen aangaande haar (eventuele) belastingplicht [3] .
Is aan de informatieverplichting voldaan?
5.5.
Hierna zal de rechtbank beoordelen of belanghebbende met betrekking tot de gestelde vragen al dan niet heeft voldaan aan de informatieverplichting. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vragen 8, 10 en 13 al voldoende waren beantwoord vóór het afgeven van de informatiebeschikking. De rechtbank zal daarom in elk geval de informatiebeschikking gedeeltelijk vernietigen, namelijk voor zover deze ziet op de vragen 8, 10 en 13.
5.6.
Ter zitting heeft de inspecteur te kennen gegeven dat de vragen 3, 4, 6, 7, 9, 11, 12 en 14 inmiddels afdoende zijn beantwoord. In geschil is of de hiervoor genoemde vragen al voldoende zijn beantwoord vóór het afgeven van de informatiebeschikking of pas daarna. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vragen 3, 4, 6, 7, 9, 11 en 12 al voldoende beantwoord door belanghebbende vóór het afgeven van de informatiebeschikking door de op 12 april 2018 overgelegde stukken en de (onder meer) op 18 juni 2018 gegeven toelichting. In dat kader stelt de rechtbank ten aanzien van vraag 4 vast dat belanghebbende in de brief van 18 juni 2018 uiteen heeft gezet dat vader bestuurder was maar dat er door belanghebbende geen werkzaamheden werden verricht en dat haar enige activum een vordering was. Daarmee is die vraag beantwoord. Ten aanzien van de vragen 3, 4, 6, 7, 9, 11 en 12 is de informatiebeschikking daarom ten onrechte gegeven. Dit betekent, dat de rechtbank de informatiebeschikking (eveneens) zal vernietigen voor zover deze ziet op de vragen 3, 4, 6, 7, 9, 11 en 12.
5.7.
Omdat de specificatie van de bankrekeningen en de afschriften (vraag 14) pas in de bezwaar- en beroepsfase zijn overgelegd, is de informatiebeschikking op dit punt wel terecht gegeven.
5.8.
De taak van de rechtbank in het onderhavige geschil beperkt zich vervolgens nog tot beoordeling of belanghebbende vraag 5 heeft beantwoord, of zij de daarbij gevraagde bewijsstukken van de plaats van werkzaamheden heeft verstrekt (facturen/betaalbewijzen van reis- en verblijfskosten) en – voor zover dit niet of niet volledig is gebeurd – of aannemelijk is dat zij, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, in redelijke mate voldoende inspanningen heeft verricht om de vragen volledig te beantwoorden.
5.9.
De inspecteur heeft gesteld dat vraag 5.1 niet geheel is beantwoord omdat niet duidelijk is of alle bewijsstukken zijn verstrekt van de reis- en verblijfkosten. Dat belanghebbende met een van haar te verlangen redelijke inspanning meer informatie zou kunnen verstrekken dan zij tot op heden heeft gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat belanghebbende over meer stukken beschikt dan de stukken welke reeds zijn overgelegd. Vraag 5 is naar het oordeel van de rechtbank daarom afdoende beantwoord.
5.10.
Ten aanzien van de overige vragen (zie 4.6) kan nog enige twijfel rijzen bij de vraag of belanghebbende ook de volledige gevraagde administratie heeft verstrekt. Ter zitting heeft de inspecteur te kennen gegeven dat het openingsformulier van de bankrekening bij de [X] ontbreekt. Daarnaast wenst de inspecteur nog alle facturen die door belanghebbende zijn verzonden, alle communicatie door/met belanghebbende inclusief het [X] en stukken waaruit volgt dat de aansturing van het [X] vanuit Nederland gebeurt te ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ook deze vraag inmiddels afdoende heeft beantwoord, met uitzondering van het nog te overleggen openingsformulier van de bankrekening bij de [X]. Belanghebbende heeft verklaard dat zij alle haar beschikbare informatie heeft overgelegd. Haar activiteiten zijn zeer beperkt, waardoor nagenoeg geen communicatie plaatsvindt. Daarnaast heeft belanghebbende verklaard geen enkele bemoeienis te hebben met het [X], omdat deze volledig wordt aangestuurd door [merk] BV en dat geen facturering plaatsvindt vanuit belanghebbende zelf. Dat belanghebbende met een van haar te verlangen redelijke inspanning meer informatie zou kunnen verstrekken dan zij tot op heden heeft gedaan, met uitzondering van het openingsformulier, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat belanghebbende over meer stukken beschikt dan de stukken welke reeds zijn overgelegd. Omdat de informatie (deels) in bezwaar en beroep is verstrekt, is de informatiebeschikking ten aanzien van de overige vragen wel terecht gegeven.
Omkering en verzwaring bewijslast?
5.11.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende, na het overleggen van de nadere stukken en toelichtingen in bezwaar en beroep, nagenoeg geheel aan haar informatieverplichting heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat het openingsformulier van de bankrekening bij de [X] nog ontbreekt onvoldoende is om de zware sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen. Dit betekent dat de inspecteur bij de aanslagregeling geen gebruik kan maken van de omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van de gegeven informatiebeschikking.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De informatiebeschikking moet worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de onderdelen 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13. Voor het overige blijft de informatiebeschikking in stand. Aan het niet-verstrekken van de gevraagde informatie door belanghebbende mag niet de bewijsrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast worden verbonden.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
6.2.
Belanghebbende heeft na het sluiten van het onderzoek nadere stukken ingediend ter onderbouwing van haar verzoek om een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding. Gelet daarop heeft de rechtbank het onderzoek niet heropend. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.266.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de informatiebeschikking voor zover deze betrekking heeft op de onderdelen 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13;
- handhaaft de informatiebeschikking voor het overige;
- bepaalt dat aan het niet-verstrekken van de gevraagde informatie door belanghebbende niet de bewijsrechtelijke sanctie van artikel 25, derde lid, en artikel 27e, eerste lid, van de AWR (omkering en verzwaring van de bewijslast) mag worden verbonden;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage, voorzitter, en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 7 juli 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist [4] .

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 25, derde lid, van de AWR en artikel 27e, eerste lid, van de AWR.
2.Hoge Raad 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603.
3.Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:673.
4.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.