ECLI:NL:RBZWB:2023:4620

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3883
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van te veel betaalde bijstand

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2023, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg beoordeeld. Eisers, die sinds 2012 een bijstandsuitkering ontvingen, hebben tegen de herziening en intrekking van hun bijstandsrecht beroep aangetekend. Het college heeft deze besluiten genomen naar aanleiding van anonieme meldingen en een daaropvolgend onderzoek, waaruit bleek dat eisers in oktober 2021 een bedrag op hun rekening hadden ontvangen dat als inkomen moest worden beschouwd. Dit leidde tot de conclusie dat eisers op geld waardeerbare arbeid hadden verricht, wat hun recht op bijstand beïnvloedde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet de gevraagde informatie hebben verstrekt, wat leidde tot de opschorting van hun bijstandsrecht. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft herzien, ingetrokken en de te veel betaalde bijstand heeft teruggevorderd. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eisers geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3883 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eisers

(gemachtigde: mr. I.A.C. Cools),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college
(gemachtigde: mr. N.C.J.P. Melsen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college om de besluiten in stand te laten waarin het recht op bijstand van eisers is herzien dan wel ingetrokken, en het te veel betaalde bedrag aan bijstand is teruggevorderd.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het college terecht het recht op bijstand van eisers heeft herzien, ingetrokken en teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
1. Eisers ontvingen sinds 2012 een bijstandsuitkering van het college. Naar aanleiding van anonieme meldingen van september en oktober 2021 is het college onderzoek gaan doen naar het recht op bijstand van eisers. In het onderzoek zijn waarnemingen verricht bij het huis van eisers, heeft het college bankafschriften van eisers bekeken en heeft op 26 januari 2022 een gesprek plaatsgevonden tussen eisers, hun toenmalige bewindvoerder, hun WMO-begeleider en het college. Na het gesprek heeft het college eisers gevraagd om een overzicht toe te sturen van de werkdagen, werktijden, werklocatie en inkomsten van [naam eiser 1] vanaf 3 november 2021 en een overzicht van alle inkomsten van derden omtrent sponsoring over de periode vanaf 1 mei 2021. Dit hebben eisers niet gedaan. Daarom heeft het college bij besluit van 7 februari 2022 het recht op bijstand per 5 februari 2022 opgeschort. Tegen dit besluit hebben eisers geen rechtsmiddelen aangewend.
Het bestreden besluit
2. Het college heeft uit het onderzoek geconcludeerd dat eisers in oktober 2021 een bedrag op hun rekening hebben ontvangen van [naam persoon] dat als inkomen moet worden beschouwd. Dit had in mindering gebracht moeten worden op de uitkering en om die reden heeft het college het recht op bijstand van eisers herzien over de maand oktober 2021. Daarnaast heeft het college geconcludeerd dat [naam eiser 1] op geld waardeerbare arbeid heeft verricht, als gevolg waarvan het recht op bijstand van eisers niet is vast te stellen. Om die reden heeft het college het recht op bijstand van eisers ingetrokken vanaf 3 november 2021. Aan de intrekking over de periode vanaf 5 februari 2022 legt het college ten grondslag dat eisers na de opschorting niet de gevraagde gegevens hebben overgelegd. Vervolgens heeft het college de te veel betaalde bijstand van eisers teruggevorderd. In bezwaar heeft het college haar besluiten in stand gelaten. Tegen die beslissing komen eisers in beroep.
Beroepsgronden van eisers
3. Volgens eisers heeft [naam eiser 1] geen op geld waardeerbare arbeid verricht waaruit inkomsten zijn ontvangen en zijn de herziening, intrekking en terugvordering dus onterecht. De aanwezigheid van [naam eiser 1] in de loods van [naam persoon] is door het college verkeerd geduid. [naam eiser 1] hielp [naam persoon] hier en daar maar was vooral in de loods ter oriëntatie en voorbereiding op het starten van zijn eigen bedrijf in het ombouwen van containers. Hij had daar thuis simpelweg de ruimte niet voor. Het geld dat door [naam persoon] is overgemaakt, had als doel om de motorcross-hobby van de zoon van eisers te sponsoren. Het geld is daar volledig aan opgegaan, dus eisers hebben dit geld niet kunnen aanwenden voor levensonderhoud. Eisers hebben geprobeerd hier de nodige bewijsstukken over te verzamelen, maar die zijn er helaas niet.
Omvang van het geding
4. De rechtbank beoordeelt de herziening van het recht op bijstand over de maand oktober 2021, de intrekking van het recht op bijstand per 3 november 2021 en de terugvordering over de periode van 3 november 2021 tot 5 februari 2022. Eisers hebben alleen gronden aangevoerd die zien op de op geld waardeerbare arbeid en inkomsten. De rechtbank zal zich daarom niet uitlaten over de intrekking na de opschorting vanaf 5 februari 2022.
Beoordeling
5. Aan de herziening over de maand oktober 2021 legt het college ten grondslag dat eisers een bedrag van € 757,50 op hun rekening hebben ontvangen van [naam persoon] . Volgens vaste rechtspraak worden bijschrijvingen op de bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. [1] Een bijschrijving wordt als inkomen aangemerkt als het bedrag kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud. [2] Volgens eisers ziet de bijschrijving van [naam persoon] op sponsoring van de hobby van hun zoon en is het daar ook volledig aan opgegaan. Zij hebben dit echter niet aannemelijk kunnen maken met bewijsstukken. Dat [naam persoon] dit geld heeft overgemaakt als sponsoring, wil bovendien niet zeggen dat eisers ook verplicht waren het geld daaraan uit te geven. Zij hadden dit geld ook voor andere doeleinden, zoals huur en boodschappen, kunnen gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank is het college er daarom terecht van uitgegaan dat eisers inkomsten hebben ontvangen. Eisers hadden dit geld tot hun beschikking en zij konden hiermee in hun levensonderhoud voorzien.
5.1.
Aan de intrekking vanaf 3 november 2021 legt het college ten grondslag dat [naam eiser 1] op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam eiser 1] met regelmaat naar een loods van [naam persoon] is gegaan. Volgens eisers was dit enkel ter oriëntatie en voorbereiding op het starten van een eigen bedrijf. Op de zitting hebben eisers verteld dat het inmiddels ook gelukt is om dat bedrijf op te starten. Naar vaste rechtspraak vallen het op reguliere werktijden naar een werkplek gaan en de voorbereiding van het opstarten van een bedrijf onder het verrichten van op geld waardeerbare arbeid. Zelfs wanneer daar (nog) niets mee verdiend wordt. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is het college er dan ook terecht van uitgegaan dat [naam eiser 1] op geld waardeerbare arbeid heeft verricht.
5.2.
Wanneer naast de bijstandsuitkering wordt gewerkt of anderszins inkomsten worden ontvangen is dat relevant voor het recht op bijstand. Dergelijke informatie moet daarom uit eigen beweging gemeld worden bij het college. [4] Dat dat hier niet gebeurd is, staat vast. Volgens de rechtbank lag het op de weg van eisers om het college tijdig in te lichten. Dat eisers wel goed hebben meegewerkt aan het onderzoek en hun best hebben gedaan om alle gevraagde stukken te overleggen, doet hier niet aan af. Het college is bij schending van de inlichtingenplicht verplicht om de uitkering te herzien als daarmee een te hoog bedrag aan uitkering is betaald of om de uitkering in te trekken als daardoor het recht op bijstand niet meer is vast te stellen, en heeft dat naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht gedaan. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij wel recht op bijstand hadden gehad als de inlichtingenplicht niet was geschonden. [5]
5.3.
Terugvordering is bij schending van de inlichtingenplicht ook verplicht, tenzij sprake is van dringende redenen. [6] Het beroep van eisers ziet ook op de terugvordering, maar zij hebben geen aparte beroepsgronden tegen de terugvordering aangevoerd. Ter zitting hebben eisers bevestigd dat zij niet vinden dat sprake is van dringende redenen. Met het oordeel dat het college de bijstandsuitkering van eisers terecht heeft herzien/ingetrokken, is de terugvordering ook terecht en behoeft dit geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van mr.
S. Constant, griffier, op 29 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet luidt:
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58 van de Participatiewet luidt, voor zover hier van belang, dat
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.CRvB 23 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2665
2.CRvB 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1055
3.CRvB 14 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1708 en CRvB 12 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3541
4.Art. 17 Participatiewet
5.Art. 54 lid 3 Participatiewet
6.Art. 58 lid 1 en lid 8 Participatiewet