ECLI:NL:RBZWB:2023:46

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1388
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet vergoeden van overuren in het kader van WW-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV behandeld. Eiser, werkzaam als activiteitenbegeleider, had een aanvraag ingediend voor de overname van betalingsverplichtingen van zijn werkgever, die failliet was gegaan. Het UWV had eerder zijn bezwaar tegen de vergoeding van overuren ongegrond verklaard, wat eiser aanvocht. De rechtbank oordeelt dat het UWV voldoende onderzoek heeft gedaan naar de gestelde overuren en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn vorderingen te onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van leidinggevenden van de werkgever niet voldoende objectief bewijs bieden. Eiser had de mogelijkheid om zijn claims te onderbouwen, maar het UWV was niet verplicht om verder onderzoek te doen zonder voldoende bewijs van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan in hoger beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. E.E. Dekker),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet vergoeden van de gestelde overuren in zijn recht op uitkering wegens betalingsonmacht van de werkgever.
Bij besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en namens het UWV [naam vertegenwoordiger] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is werkzaam geweest bij werkgever [naam werkgever] als activiteitenbegeleider. Hij werkte hier vanaf 20 augustus 2018 op basis van een 0-uren contract, steeds voor de duur van zes maanden en een dag. De laatste verlenging van het contract liep tot 20 februari 2020.
Op 20 maart 2020 heeft eiser een aanvraag gedaan bij het UWV voor overname van de betalingsverplichtingen van de werkgever.
Op 21 april 2020 is het faillissement van de werkgever uitgesproken.
Bij besluit van 1 mei 2020 heeft het UWV aan eiser een uitkering wegens betalingsonmacht toegekend. De uitkering bestaat onder meer uit het loon over de periode van maximaal dertien weken tot het einde van het dienstverband, te weten de periode van 21 november 2019 tot en met 19 februari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In bezwaar geeft hij aan dat de vergoeding van de vakantiedagen niet goed is vastgesteld en dat hij aanspraak maakt op vergoeding van overuren.
Op 11 mei 2020 en 18 mei 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV gewijzigde beslissingen genomen. Daarbij is het UWV tegemoetgekomen aan het bezwaar over de vakantiedagen. Bij besluit van 18 juni 2020 heeft het UWV de bezwaren van eiser over de vergoeding van overuren echter ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 30 juli 2021 heeft deze rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen. Geconstateerd is dat het UWV in de door eiser overgelegde stukken aanleiding had moeten zien een arbeidsdeskundige nader onderzoek te laten doen naar het arbeidspatroon van eiser en het eventueel daaruit voortvloeiende recht op loon om daarna te kunnen vaststellen of voor de beoordeling uitgegaan moest worden van een arbeidsovereenkomst met een bepaalde omvang (volgens eiser 10 uur per week groter) in plaats van slechts het 0-uren contract.
Het UWV heeft daarop een aanvullende motivering ingediend, inclusief een rapport van een arbeidsdeskundige. Eiser heeft daarop schriftelijk commentaar gegeven. Bij uitspraak van 20 oktober 2021 [1] heeft deze rechtbank geoordeeld dat het geconstateerde gebrek in de besluitvorming door het UWV niet is hersteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige geen onderzoeksactiviteiten heeft uitgevoerd. Daarom is het beroep gegrond verklaard en is het UWV opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Vervolgens heeft het UWV op 19 november 2021 nadere informatie opgevraagd bij de voormalig curator van de werkgever. Op 12 januari 2022 heeft het UWV informatie ontvangen. Daarop heeft het UWV het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit wederom ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eiser voert aan dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Niet duidelijk is of de curator wel nader bevraagd is en eiser heeft nooit de kans gehad om op eventuele verkregen informatie te reageren. Verder heeft het UWV volgens eiser ten onrechte nagelaten om bij de werkgever onderzoek te doen.
Beoordeling
3. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep komen vorderingen niet voor overneming op basis van hoofdstuk IV van de WW in aanmerking als zij niet duidelijk aanwijsbaar zijn, niet voldoende concreet zijn en aan gerede twijfel onderhevig zijn. Uit de jurisprudentie volgt echter ook dat, bij de beantwoording van de vraag of een vordering voor overneming in aanmerking komt, het UWV zich op basis van de beschikbare gegevens en zo nodig op grond van eigen onderzoek zelfstandig een oordeel dient te vormen over het al dan niet bestaan van een verplichting van de werkgever tot betaling van achterstallig loon. [2] Op de aanvrager rust de verplichting om zijn vorderingen op de in betalingsonmacht geraakte werkgever te onderbouwen. [3] Het UWV is alleen gehouden tot nader onderzoek indien de stellingen van de werknemer worden gedragen door enig bewijs. [4]
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de overgelegde verklaringen van mevrouw [naam vrouw] en de heer [naam man] (leidinggevenden/bestuursleden van de werkgever) en de printscreen van een Whatsapp-gesprek met mevrouw [naam vrouw] een begin van bewijs van de gestelde overuren geleverd. Er is echter geen objectief en verifieerbaar steunbewijs waarmee deze verklaringen onderbouwd worden. De voormalig curator van de werkgever heeft aan het UWV laten weten dat er niet of nauwelijks administratie is aangetroffen in het faillissement. Het UWV mocht ervan uitgaan dat de werkgever alle beschikbare informatie heeft overgelegd aan de curator, zodat nadere uitvraag naar administratie bij de werkgever terecht niet zinvol is geacht. Volgens eiser had het op de weg van het UWV gelegen om contact op te nemen met mevrouw [naam vrouw] en de heer [naam man] , te meer nu zij in hun verklaringen hun contactgegevens hebben vermeld en expliciet hebben aangegeven dat het UWV contact met hen kon opnemen. Verklaringen van deze personen kunnen de reeds door hen afgegeven verklaringen echter niet nader onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV dan ook afdoende onderzoek gedaan naar de door eiser gestelde overuren. Het UWV heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat op basis van de beschikbare informatie niet geconcludeerd kan worden dat eiser overuren heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 5 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.CRvB 5 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD1436.
3.CRvB 3 juni 2005, ECLI:NL:CRVB:2015:1809.
4.CRvB 24 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7582.