ECLI:NL:RBZWB:2021:5332

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7114
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit UWV inzake uitkering en onderzoek naar arbeidspatroon

Op 20 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 18 juni 2020, waarin het UWV weigerde om de gestelde overuren van de eiser te vergoeden. De eiser stelde dat hij recht had op uitkering wegens betalingsonmacht van zijn werkgever en had bewijs geleverd in de vorm van verklaringen van leidinggevenden van de werkgever. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan naar het arbeidspatroon van de eiser en het eventueel daaruit voortvloeiende recht op loon. De rechtbank had eerder in een tussenuitspraak van 30 juli 2021 het UWV de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek te herstellen, maar het UWV had dit niet gedaan. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat er sprake was van een motiveringsgebrek. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Het UWV werd opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de rechtbank. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7114 WW

uitspraak van 20 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. E.E. Dekker,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Venlo), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV over het niet vergoeden van de gestelde overuren van 7 januari 2019 tot en met 13 september 2019 in zijn recht op uitkering wegens betalingsonmacht van de werkgever.
Het beroep is op 24 juni 2021 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 30 juli 2021 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft schriftelijk commentaar gegeven op de reactie van het UWV.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1.
Verwijzing naar de tussenuitspraak
Voor een weergave van de feiten, de omvang van het geding, de standpunten van partijen en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2.
Oordeel in de tussenuitspraak
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat eiser zijn beroep op het rechtsvermoeden van artikel 610b van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft onderbouwd met twee verklaringen van leidinggevenden/bestuursleden van de werkgever, Stichting [naam stichting] , mevrouw [naam vrouw] en de heer [naam man] . De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee ten minste een begin van bewijs heeft geleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank had het UWV hierin aanleiding moeten zien om een arbeidsdeskundige nader onderzoek te laten doen naar het arbeidspatroon van eiser en het eventueel daaruit voortvloeiende recht op loon om daarna te kunnen vaststellen of voor de beoordeling uitgegaan moest worden van een arbeidsovereenkomst met een bepaalde omvang (volgens eiser 10 uur per week groter) in plaats van slechts het 0-urencontract.
Dit klemt temeer nu de vordering van eiser door de curator voorlopig blijkt te zijn geaccepteerd.
De rechtbank heeft aangegeven dat het onderzoek door de arbeidsdeskundige tweeledig kan zijn. Enerzijds bij de werkgever (bij [naam vrouw] , [naam man] , of de ter zitting genoemde [naam betrokkenen] ) naar welke afspraken met eiser waren gemaakt en naar het karakter van de werkzaamheden (in loondienst of vrijwillig). Het valt niet uit te sluiten dat daar nog stukken van te vinden zijn bij de werkgever. Anderzijds kan de arbeidsdeskundige onderzoek doen bij de curator naar de reden van de erkenning van de vordering van eiser.
Nu het UWV een nader onderzoek had nagelaten, was de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Tevens is er sprake van een motiveringsgebrek.
Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen (de zogeheten ‘bestuurlijke lus’) binnen een termijn van acht weken na de tussenuitspraak.
3.
De herstelpoging van het UWV
Bij brief van 13 augustus 2021 heeft het UWV een reactie van [naam arbeidsdeskundige] , arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, van 9 augustus 2021 ingezonden.
De arbeidsdeskundige stelt dat uit de dossierstukken blijkt dat eiser vanaf 20 augustus 2018 een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht (0-urencontract) had bij Stichting [naam stichting] . Uit de arbeidsovereenkomst maakt de arbeidsdeskundige niet op dat er sprake is van structurele overuren of iets soortgelijks. Eiser is op werkdagen beschikbaar/bereikbaar tussen 8.00 en 18.00 uur en wordt ten minste drie uur voor het begin van de werkzaamheden opgeroepen. Gemiddeld zou er ongeveer 20 uur per week gewerkt worden (zoals blijkt uit enkele onderliggende stukken).
Verder stelt de arbeidsdeskundige dat uit de informatie die beschikbaar is in de polisadministratie blijkt dat er in oktober 2018 totaal 85 uren zijn verloond, in november 2018 totaal 83 uren, in december 2018 totaal 83 uren, in januari 2019 totaal 78 uren en in de overige maanden tot en met september 2019 totaal 87 uren. Volgens de arbeidsdeskundige lijkt er dus geen sprake te zijn van een structurele verhoging van het aantal verloonde/ gewerkte uren als hij de periode van voor en na januari 2019 met elkaar vergelijkt. Gemiddeld komt het neer op 20 gewerkte uren per week.
Ten slotte stelt de arbeidsdeskundige dat zich in de onderliggende dossierstukken enkele salarisspecificaties/loonstroken bevinden. De loonstrook van september 2019 laat in totaal 86,67 verloonde uren zien. Als hij dit vergelijkt met de informatie die beschikbaar is in de polisadministratie, komt dit exact overeen. In de polisadministratie wordt namelijk voor september 2019 in totaal 87 verloonde uren aangeven (dit is een afronding naar boven).
De arbeidsdeskundige concludeert dat uit de beschikbare dossierstukken niet geconcludeerd kan worden dat er in de betreffende periode vanaf 7 januari 2019 sprake is geweest van structureel 10 uur per week overwerken.
4.
De reactie van eiser
Bij brief van 24 augustus 2021 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op de herstelpoging van het UWV.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de arbeidsdeskundige van het UWV zich niet heeft gehouden aan de opdracht in de tussenuitspraak. De arbeidsdeskundige heeft geen navraag gedaan bij de ex-werkgever en ook niet bij de curator. De arbeidsdeskundige heeft alleen nogmaals naar het reeds bestaande dossier gekeken. Zo zijn de arbeidsovereenkomst en de loonstroken nogmaals bekeken en is de polisadministratie nogmaals bekeken.
Dat de arbeidsovereenkomst niet spreekt van structurele overuren komt eiser logisch voor. Overuren zijn immers uren die bovenop de afgesproken uren gewerkt worden. Dat de loonstroken en polisadministratie geen ander beeld geven was al eerder duidelijk en is ook ter zitting besproken. Het UWV had de opdracht gekregen om nader onderzoek te doen naar de juistheid van de loonstroken en de gegevens die zijn verwerkt in de polisadministratie. Dat heeft de arbeidsdeskundige van het UWV volgens eiser niet gedaan.
Eiser stelt dat het aan het bestreden besluit klevende gebrek niet is hersteld. Het UWV heeft nog steeds nagelaten om zorgvuldig onderzoek te doen het besluit deugdelijk te motiveren.
5.
Beoordeling van de herstelpoging door het UWV
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat het UWV het geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek niet heeft hersteld. De rechtbank heeft het UWV in haar tussenuitspraak uitdrukkelijk opgedragen om een arbeidsdeskundige nader, dat wil zeggen indringender dan tot dan toe was gedaan, onderzoek te laten doen naar het arbeidspatroon van eiser en het eventueel daaruit voortvloeiende recht op loon om daarna te kunnen vaststellen of voor de beoordeling uitgegaan moest worden van een arbeidsovereenkomst met een bepaalde omvang (volgens eiser 10 uur per week groter) in plaats van slechts het 0-urencontract.
De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat het onderzoek door de arbeidsdeskundige tweeledig dient te zijn. Enerzijds bij de werkgever en anderzijds bij de curator. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige in dit geval geen van beide genoemde onderzoeksactiviteiten heeft uitgevoerd. In feite heeft de arbeidsdeskundige slechts het reeds gedane onderzoek herhaald.
Nu het UWV het gebrek niet heeft hersteld, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat het benodigde onderzoek nog steeds niet is gedaan.
Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist.
6.
Griffierecht en proceskosten
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 20 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.