ECLI:NL:RBZWB:2023:4512
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van proceskostenvergoeding in belastingrechtelijke WOZ-zaak met betrekking tot benzinetankstation
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen beoordeeld. Het betreft een WOZ-zaak waarin belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben van Previcus Vastgoed B.V., bezwaar heeft gemaakt tegen de waardevaststelling van een benzinetankstation. De heffingsambtenaar had eerder een proceskostenvergoeding van € 820,40 toegekend, maar belanghebbende betwistte de hoogte hiervan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van belanghebbende gegrond is verklaard, maar dat de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding niet juist was. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem opgevoerde kosten en dat de heffingsambtenaar terecht een lagere vergoeding heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de werkzaamheden van de taxateur niet substantieel afwijken van die van gemiddelde rechtsbijstandverleners, waardoor een verhoging van de wegingsfactor niet gerechtvaardigd is.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met 15 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 150, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent wel een proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende in verband met de vergoeding voor immateriële schade. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.