ECLI:NL:RBZWB:2023:4396

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
BRE 22/4175
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 3.455, welke later werd verminderd naar € 2.595 na gegrondverklaring van het bezwaar. De rechtbank behandelt de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de handelsinkoopwaarde van de auto correct is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat moet worden vastgesteld op basis van een taxatierapport, terwijl de inspecteur een hogere waarde hanteert. De rechtbank komt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar vermindert deze tot € 1.202, rekening houdend met de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 67.583.

Daarnaast wordt er een immateriële schadevergoeding van € 500 toegekend aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de lange duur van de procedure, die meer dan twee maanden langer duurde dan de redelijke termijn, rechtvaardigt dat belanghebbende een schadevergoeding ontvangt. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en veroordeelt deze tot het betalen van de vergoedingen aan belanghebbende, inclusief proceskosten van € 1.674 en het griffierecht van € 365. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4175

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] ., gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 3.455. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag heeft de inspecteur € 23 aan belastingrente in rekening gebracht (belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd naar € 2.595. De belastingrentebeschikking is verminderd naar € 17. Tevens is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 538.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is het volgende in geschil:
- de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat;
- of een waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen dient te worden;
- of belanghebbende recht heeft op immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, maar dient deze te worden verminderd
.Belanghebbende heeft recht op immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 8.978 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Mercedes-Benz C-Klasse met VIN nummer [VIN] (de auto). De datum eerste toelating is 26 oktober 2017.
4.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [taxatiebedrijf] van 6 december 2018. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 16.067, welk bedrag in zijn geheel in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde.
4.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [taxateur] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 28 december 2018. De hertaxateur heeft geen schade aan de auto geconstateerd. In onderdeel 4c. ‘Bevindingen/opmerkingen’ is het volgende opgenomen:
“Alle opgegeven schade isnietaangetroffen of kan als gebruikersschade aangemerkt worden.
De CO² opgave van Autotelex Pro wijkt af van de CO² opgave van het aangegeven voertuig.”
2.4.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 12.433. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd.

Motivering

Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
5. Belanghebbende stelt primair dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld dient te worden op basis van de in het door DRZ uitgevoerde marktonderzoek gebruikte referentieauto met de laagste waarde van € 68.877. Subsidiair stelt belanghebbende dat hem een beroep toekomt op de koerslijst van Xray zoals gevoegd bij haar taxatierapport, waaruit een handelsinkoopwaarde volgt van € 67.583. Omdat sprake is van een ex-rental, dient daarbij een extra waardevermindering van 3% in aanmerking genomen te worden, aldus belanghebbende.
5.1.
De inspecteur betwist de stellingen van belanghebbende. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij bij het opleggen van de naheffingsaanslag een te lage handelsinkoopwaarde (van € 82.702) heeft gehanteerd, omdat er een koerslijst van AutotelexPro beschikbaar is die een handelsinkoopwaarde van € 83.096 weergeeft. De inspecteur doet een beroep op deze koerslijst en doet voor het verschil een beroep op interne compensatie.
5.2.
De rechtbank zal het subsidiaire standpunt van belanghebbende eerst behandelen, nu honorering van dat standpunt zou leiden tot een lagere handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat dan het primaire standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank komt belanghebbende een beroep toe op de koerslijst van Xray. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen in geschil is of bij het invoeren van de opties in de koerslijst een optiepakket of de losse opties ingevoerd hadden moeten worden. De inspecteur heeft niet betwist dat belanghebbende alle op de onderhavige auto aanwezige opties heeft ingevoerd. Ook heeft de inspecteur niet betwist dat het juiste type auto is gebruikt. Derhalve volgt de rechtbank deze koerslijst met een handelsinkoopwaarde van € 67.583.
5.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat op voornoemde handelsinkoopwaarde een waardevermindering van 3% in aanmerking genomen dient te worden, omdat sprake is van een ex-rental. Die stelling volgt de rechtbank niet. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een waardevermindering vanwege een huurverleden. In het taxatierapport van belanghebbende is geen rekening gehouden met een waardevermindering op deze grond. De bij het beroepschrift overgelegde bijlage met daarop de vermelding
“Jahreswagen-Miete (Mietrucknahme)”,is – gelet op het vorenstaande – onvoldoende.
Waardevermindering wegens schade
6. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen” in zijn taxatierapport opgenomen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
6.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met een hoger bedrag aan schade dan dat de inspecteur gedaan heeft. Meer specifiek wijst belanghebbende onder andere op schade aan de bumper, de voorruit en de velgen. Belanghebbende stelt dat de waardevermindering € 9.500 bedraagt en heeft verwezen naar het door haar overgelegde taxatierapport. Daarbij stelt belanghebbende dat de inspecteur de door hem gestelde schade niet gemotiveerd betwist heeft, omdat DRZ de auto getaxeerd heeft toen deze nat was.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de enkele omstandigheid dat de auto nat getaxeerd zou zijn niet dat de inspecteur de door belanghebbende gestelde schade niet gemotiveerd betwist heeft. Zowel in het rapport van DRZ als in de uitspraak op bezwaar is door de inspecteur ingegaan op de door belanghebbende gestelde schade.
6.4.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en gelet op het door belanghebbende overgelegde fotomateriaal heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat met een waardevermindering vanwege schade rekening moet worden gehouden. De door belanghebbende gestelde ‘schade’ behelst naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan normale gebruiksschade zoals onder 6.1 bedoeld, dan wel is de gestelde schade onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
6.5.
Verder heeft belanghebbende zijn stelling dat sprake zou zijn van een bij de inspecteur ontwikkeld beleid voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade, gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease, in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.
Vermindering naheffingsaanslag
7. De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vast op € 67.583. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische bruto Bpm € 24.865 bedraagt en de historische nieuwprijs € 154.034 bedraagt.
7.1.
Het voorgaande leidt tot een verschuldigde Bpm ter grootte van € 10.180. [1] Omdat op aangifte reeds een bedrag van € 8.978 is betaald, vermindert de rechtbank de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.202.
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
8. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat geen recht bestaat op immateriëleschadevergoeding. De inspecteur stelt dat gemachtigde werkt op basis van ‘no cure no pay’ en wijst op de algemene voorwaarden van gemachtigde, waarin is opgenomen dat alle vergoedingen – waaronder de immateriëleschadevergoeding – toekomen aan gemachtigde. Volgens de inspecteur is het daardoor niet belanghebbende die gecompenseerd wordt voor de overschrijding van de redelijke termijn.
8.1.
De rechtbank verwerpt de stelling van de inspecteur onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2017. [2] Daarin is het volgende overwogen:
“2.3.3. (…) Aan toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn staat niet in de weg dat aan de belanghebbende bijstand is verleend op basis van ‘no cure no pay’ (vgl. HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, ECLI:NL:HR:2011:BT6841, BNB 2011/281). Evenmin staat daaraan in de weg dat de belanghebbende ermee heeft ingestemd dat een eventuele vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald (vgl. HR 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41).”
De rechtbank ziet in hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd geen aanleiding om hiervan af te wijken.
8.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 23 april 2021. De uitspraak op bezwaar is van 5 augustus 2022. De rechtbank doet uitspraak op 22 juni 2023. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 2 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, omdat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking worden verminderd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674. Voor de bezwaarfase is reeds een kostenvergoeding toegekend en deze is niet in geschil.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.202;
- vermindert de belastingrentebeschikking overeenkomstig daarmee;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 22 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Verschuldigde Bpm van € 10.910 minus extra leeftijdskorting van € 730.
3.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.