In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 3.455, welke later werd verminderd naar € 2.595 na gegrondverklaring van het bezwaar. De rechtbank behandelt de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de handelsinkoopwaarde van de auto correct is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat moet worden vastgesteld op basis van een taxatierapport, terwijl de inspecteur een hogere waarde hanteert. De rechtbank komt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar vermindert deze tot € 1.202, rekening houdend met de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 67.583.
Daarnaast wordt er een immateriële schadevergoeding van € 500 toegekend aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de lange duur van de procedure, die meer dan twee maanden langer duurde dan de redelijke termijn, rechtvaardigt dat belanghebbende een schadevergoeding ontvangt. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en veroordeelt deze tot het betalen van de vergoedingen aan belanghebbende, inclusief proceskosten van € 1.674 en het griffierecht van € 365. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.