In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 februari 2022. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 1.640. Na bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd naar € 347 en een proceskostenvergoeding van € 538 toegekend. De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de door belanghebbende bepleite herleidingsmethode kan worden toegepast. Tevens is in geschil of belanghebbende recht heeft op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de herleidingsmethode niet kan worden toegepast en dat er geen recht op immateriële schadevergoeding bestaat, aangezien de redelijke behandeltermijn van twee jaar niet is overschreden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van haar proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, en openbaar gemaakt op 22 juni 2023. Partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.