4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 24 juli 2021 rond 19:58 uur een eenzijdig verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Kasteellaan in Loon op Zand. Bij dit ongeval was verdachte betrokken die als bestuurder in een personenauto reed, met [slachtoffer01] als bijrijder, komende uit de richting van het centrum van Loon op Zand en gaande in de richting van Tilburg. Op deze weg geldt een maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur. Het ongeval vond plaats in de bocht naar links, gezien vanuit de rijrichting van verdachte. Ongeveer 100 meter voor deze bocht staat het bord J3 waarmee wordt gewaarschuwd voor een scherpe bocht naar links. Ook staan in de bocht zelf de borden BB12r waarmee opnieuw wordt geattendeerd op een scherpe bocht.
In het kader van de toedracht van het ongeval kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het ongeval onder invloed van alcohol was. Verdachte had tenminste vijf halve liters bier gedronken. Ook kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ongeval met een snelheid van maximaal 60,5 kilometer per uur heeft gereden en dus met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan. Tijdens het ongeval was het wegdek nat/vochtig. Als gevolg van deze omstandigheden is de auto van verdachte kort na de bocht in een slipbeweging geraakt. Hierdoor is de auto vervolgens uit de bocht gevolgen en tegen een boom aan gebotst. Door dit verkeersongeval heeft [slachtoffer01] lichamelijk letsel opgelopen. Tot slot kan op grond van het documentonderzoek worden vastgesteld dat verdachte in het bezit was van een vals rijbewijs en niet beschikte over een geldig rijbewijs.
Artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de overtreding van artikel 6 WVW, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Schuld is hier tenlastegelegd als roekeloosheid, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag. Om te beoordelen of er sprake is van schuld komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Onder invloed van alcohol
Verdachte wordt verweten dat hij ten tijde van het verkeersongeval onder invloed was van alcohol, te weten 0,9 milligram alcohol per milliliter bloed, en dus verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede, lid WVW. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol was. Hij heeft immers bekend in de middag voorafgaand aan het ongeval vijf tot zeven halve liters bier te hebben gedronken. De vraag is of ook het tenlastegelegde promillage kan worden vastgesteld.
Voor wat betreft het tenlastegelegde promillage overweegt de rechtbank het volgende.
Na het plaatsvinden van het ongeval is door de politie onderzocht of verdachte onder invloed van alcohol was. Daartoe heeft eerst een positieve ademtest plaatsgevonden en vervolgens een bloedonderzoek waaruit een resultaat van 0,9 milligram alcohol per milliliter bloed kwam.
Vervolgens dient de opsporingsambtenaar op grond van artikel 17 van het Besluit de verdachte binnen een week na ontvangst van het onderzoeksverslag schriftelijk in kennis te stellen van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek. De in dit artikel genoemde plicht strekt ertoe de verdachte in een zo vroeg mogelijk stadium van de vervolging in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van zijn recht op tegenonderzoek. Deze plicht behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW is omringd. De omstandigheid dat de verdachte niet in kennis is gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek, brengt (in de regel) met zich mee dat dat resultaat niet voor het bewijs kan worden gebezigd (vgl. Hoge Raad 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:92, Hoge Raad 26 mei 1987, ECLI:NL:PHR:1987:AD6605 en Hoge Raad 30 september 1980, ECLI:NL:PHR:1980:AD6552). Dat is slechts anders indien de verdachte er blijk van heeft gegeven van genoemd recht op een tegenonderzoek af te zien (vgl. ECLI:NL:HR:2000:AA6304). Niet is gebleken dat verdachte een vertaling heeft ontvangen van het resultaat van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek, waardoor naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat hij niet van dit recht in kennis is gesteld. Op grond van het dossier kan evenmin worden vastgesteld dat verdachte duidelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op tegenonderzoek, nu niet bekend is hoe en onder welke omstandigheden verdachte afstand zou hebben gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is voldaan aan de strikte waarborg neergelegd in artikel 17 van het Besluit. Hierdoor is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, ten gevolge waarvan het resultaat van het bloedonderzoek niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Hierdoor kan de exacte hoeveelheid alcohol in het bloed van verdachte niet worden vastgesteld en spreekt de rechtbank verdachte van dat onderdeel vrij.
Schuldgradatie
Uit het voorgaande volgt dat verdachte in een scherpe bocht met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan heeft gereden terwijl het wegdek nat/vochtig was. Ondanks dat er via waarschuwingsborden wordt geattendeerd op de scherpe bocht en verdachte ter plaatse bekend was, heeft hij bij het benaderen van de scherpe bocht zijn snelheid onvoldoende geminderd. Daarbij beschikte verdachte niet over een geldig rijbewijs.
Uit het voorgaande is tevens gebleken dat verdachte zijn auto heeft bestuurd, terwijl hij onder invloed was van alcohol. Hoewel het gebruik van alcoholhoudende drank voorafgaand aan het besturen van een motorrijtuig op zich doorgaans onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW, is dit wel een omstandigheid die kan bijdragen aan dat oordeel.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de combinatie van het feit dat verdachte onder invloed van alcohol zijn auto heeft bestuurd, naast het feit dat hij te hard heeft gereden en geen geldig rijbewijs had, van zodanig aard is dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 van de WVW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het alcoholgebruik de onvoorzichtigheid van verdachte in de hand gewerkt. De volgende vraag is welke mate van schuld het betreft.
De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van al deze gedragingen een bijdrage hebben geleverd aan het ongeval en dat verdachte daardoor in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een auto mocht worden verwacht en de op hem rustende zorgplicht om gevaarzettende situaties te voorkomen, in aanzienlijke mate geschonden. Verdachte heeft door zijn alcoholgebruik en het gebrek aan een geldig rijbewijs zijn vermogens in het verkeer niet kunnen aanwenden, zoals dat in het algemeen van een bestuurder van een personenauto mag worden verwacht. De verkeerssituatie vroeg om extra alertheid, voorzichtigheid en voorzorgsmaatregelen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit verkeersgedrag van verdachte aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig, als gevolg waarvan het ongeval is veroorzaakt. [slachtoffer01] heeft als gevolg van dit ongeval verwondingen opgelopen. Het causaal verband tussen het rijgedrag van verdachte en het ongeval is daarmee gegeven.
Letsel [slachtoffer01]
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen als algemene gezichtspunten worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (ECLI:NL:HR:2018:1051). Uit de verklaring van [slachtoffer01] van 30 juli 2021 en de geneeskundige verklaring van 31 augustus 2021 blijkt dat [slachtoffer01] als gevolg van het ongeval een open breuk aan zijn rechter onderarm heeft opgelopen, waaraan hij geopereerd is en de geschatte genezingsduur drie tot zes maanden bedraagt. Gelet op de door de Hoge Raad gegeven gezichtspunten, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van zwaar lichamelijk letsel. Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden en dus schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het primair tenlastegelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Hiervoor onder feit 1 heeft de rechtbank overwogen dat ten aanzien van het bloedonderzoek sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, ten gevolge waarvan het resultaat van het bloedonderzoek niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Op grond daarvan spreekt de rechtbank verdachte vrij van feit 2.
Feit 3 en 4
Uit onderzoek van de politie naar het rijbewijs blijkt dat het document een compleet vals document betreft dat niet door of vanwege de autoriteiten van Tsjechië is afgegeven. Daarbij komt dat verdachte in Tsjechië, een land waar hij niet woonde of werkte, niet bij de Tsjechische autoriteiten, maar kennelijk bij een rijschool, een rijbewijs heeft verkregen. Deze gang van zaken, waarbij het gaat om het verwerven van een officieel document, is naar het oordeel van de rechtbank bijzonder ongebruikelijk en rechtvaardigt de conclusie dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het rijbewijs vals was.
Voorts is niet gebleken dat verdachte op 24 juli 2021 anderszins beschikte over een geldig rijbewijs, waardoor bewezen kan worden verklaard dat hij heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.
De rechtbank acht de feiten 3 en 4 dan ook wettig en overtuigend bewezen.