ECLI:NL:RBZWB:2023:3928

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2413
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaren tegen kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2023, wordt het beroep van eiseres behandeld die stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig heeft beslist op haar bezwaren tegen de definitieve beschikkingen inzake de kinderopvangtoeslag. Eiseres had op 18 juli 2022 bezwaren ingediend tegen de beschikkingen van 8 juni 2022. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de beslistermijn heeft overschreden, aangezien de termijn voor het nemen van een besluit op de bezwaren op 23 november 2022 verstreken was. Eiseres heeft de Belastingdienst op 25 november 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank het beroep gegrond verklaart.

De rechtbank bepaalt dat de Belastingdienst binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen, maar geeft in dit geval een termijn van acht weken om recht te doen aan de reële mogelijkheden voor de Belastingdienst om op het bezwaar te beslissen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook haar griffierecht van € 50,- vergoed en een proceskostenvergoeding van € 418,50. De rechtbank benadrukt dat de zaak als licht wordt aangemerkt, wat invloed heeft op de hoogte van de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [Plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.R. Aerts)
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaren van 18 juli 2022 tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag en beschikkingen herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 8 juni 2022 met kenmerken UHT-DHR, UHT-DH5 A, UHT-DC I en UHT-DC I A.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft de bezwaarschriften tegen de beschikkingen van 8 juni 2022 ingediend op
18 juli 2022. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Verweerder heeft de termijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb verlengd met zes weken.
Verweerder had dus uiterlijk op 23 november 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op
25 november 2022 in gebreke gesteld. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
In het verweerschrift van 19 mei 2023 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb primair gevraagd om een langere termijn tot 1 juli 2024. Verweerder heeft aangegeven dat eiseres meer heeft aan een behandeling van de aanvraag volgens de planning van de Belastingdienst/Toeslagen. Door de uiteenlopende jurisprudentie ontstaat rechtsongelijkheid. Een uniforme lijn is duidelijker en eerlijker voor de groep ouders als geheel. Om deze redenen verzoekt verweerder om de lijn uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland [1] te volgen. Subsidiair verzoekt verweerder om een termijn van twintig weken, te rekenen vanaf de uitspraak van de rechtbank. Verweerder geeft aan deze tijd nodig te hebben voor een zorgvuldige behandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen bezwaren. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraken van de rechtbank Rotterdam [2] en de rechtbank Amsterdam [3] acht de rechtbank in dit geval een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat sinds het indienen van het verweerschrift al enige tijd is verstreken. De rechtbank zal daarbij niet bepalen dat deze termijn wordt verlengd met vertraging door toedoen van eiseres, zoals door verweerder verzocht. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding omdat een dergelijke bepaling te onbepaald is en geen duidelijkheid biedt aan partijen over de geldende termijn.
Over de rechterlijke dwangsom overweegt de rechtbank het volgende. Bezwaarschriften kunnen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. [4] De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat de vier bezwaarschriften van 18 juli 2022 zodanig met elkaar samenhangen dat verweerder slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. De rechtbank overweegt hierbij dat de vier bezwaarschriften zijn gericht tegen vier beschikkingen van dezelfde datum, namelijk
8 juni 2022, die voortvloeien uit één aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over verschillende jaren. De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Verder geldt dat de dwangsom pas stopt met lopen als op alle bezwaarschriften van eiseres is beslist.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Het geschil heeft betrekking op het uitblijven van een besluit. Deze geschillen moeten volgens vaste rechtspraak als licht worden beschouwd. Daarom merkt de rechtbank de zaak als licht aan (wegingsfactor 0,5). De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een of meerdere besluiten op de bezwaarschriften bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.J.M. Hendrickx, griffier, op 6 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak van 14 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1702.
2.Uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3474.
3.Uitspraak van 17 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3204.
4.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624, onder rechtsoverweging 5.1.