6.3.Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft eisers dossier bestudeerd, waaronder een brief van MDL-arts [naam MDL-arts] van 20 juli 2021, met aanvulling van 31 augustus 2021, een brief van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] van 18 mei 2020, en een rapport van het Autisme kenniscentrum met 17 september 2019 als onderzoeksdatum. De verzekeringsarts b&b overweegt dat de primaire UWV-arts terecht stelt dat verbetering van eisers belastbaarheid op de peildatum niet is uitgesloten, zeker niet wat betreft eisers vermoeidheid. De MDL-arts stelt weliswaar geen opties te hebben om de vermoeidheid te behandelen, maar behandeling hiervan is niet zozeer een specialisme van een MDL-arts. Vermoeidheid kan ook worden behandeld door fysiotherapeuten of door het volgen van een revalidatieprogramma. Het is in dit kader van belang dat de MDL-arts stelt dat eiser zich normaal mag inspannen. Verder schrijft de verzekeringsarts bij de beoordeling op het einde van de wachttijd op 24 november 2021 dat de specialist inmiddels is gestopt met de medicatie propranolol wegens bijwerkingen. Een bijwerking van propanolol is vermoeidheid, en de specialist kan de vermoeidheid verminderen door deze medicatie te beëindigen. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 24 november 2021 is verder aangegeven dat eisers heuprothese – die klachten en beperkingen geeft – over niet al te lange tijd kan worden vervangen.
Is eiser ten onrechte niet onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts?
7. Eiser stelt in zijn brief van 8 mei 2023 terecht dat uit de door het UWV bij brief van 9 februari 2023 overgelegde notities enkel blijkt dat zijn gemachtigde heeft afgezien van een hoorzitting. Daaruit blijkt niet dat bij die hoorzitting ook een verzekeringsarts b&b aanwezig zou zijn, en dat met het afzien van een hoorzitting ook is afgezien van het contact met een verzekeringsarts. Dit wijkt af van de situatie die aan de orde was in de door het UWV aangehaalde uitspraak van de CRvB van 11 juli 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1551). 8. Het voorgaande maakt nog niet dat het medische onderzoek van het UWV onzorgvuldig moet worden geacht omdat eiser tijdens de bezwaarfase niet is onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts, nu een medische beoordeling volgens het Schattingsbesluit enkel hoeft te worden verricht door een geregistreerde verzekeringsarts als sprake is van een theoretische schatting. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de CRvB van 14 april 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022: 847). De rechtbank voegt hieraan toe dat de verzekeringsarts b&b in een aanvullend rapport van 29 augustus 2022 op steekhoudende wijze heeft onderbouwd waarom een spreekuurcontact in de bezwaarfase in dit geval geen meerwaarde zou hebben gehad. Deze onderbouwing houdt in dat het in deze zaak enkel gaat over de duurzaamheid van eisers beperkingen, waarbij met name de medische informatie van eisers bedrijfsarts en die van de behandelend sector relevant is.
Heeft het UWV het correcte toetsingskader gehanteerd?
9. Eisers worden niet gevolgd in hun stelling dat het UWV een onjuiste toetsings-maatstaf heeft aangelegd, gezien de in overweging 5 opgenomen rechtspraak. Het UWV heeft terecht als uitgangspunt gehanteerd dat voor het verkorten van de wachttijd iedere kans op verbetering uitgesloten moet zijn. De systematiek van de WIA brengt met zich mee dat de beoordeling of een verkorte wachttijd aan de orde is op basis van een veel strenger criterium geschiedt dan dat wat aan de orde is in het geval dat de volledige wachttijd van 104 weken is verstreken. Dat aan eiser na de wachttijd van 104 weken wel een IVA-uitkering is toegekend, maakt dus – anders dan eisers stellen – niet dat dan ook aanspraak bestaat op een IVA-uitkering met verkorte wachttijd. De daarvoor geldende criteria zijn immers niet hetzelfde. Gezien de relevante strenge toetsingsmaatstaf hoefde ook geen arbeidsdeskundig onderzoek te worden verricht, nu het UWV enkel hoefde te focussen op de vraag of herstel uitgesloten was op de datum in geding. De rechtbank wijst hierbij op een uitspraak van de CRvB van 26 juni 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1313). Is het standpunt van het UWV voldoende onderbouwd?
10. De rechtbank is van oordeel dat het UWV zijn standpunt dat eisers belastbaarheid in de toekomst kan verbeteren met betrekking tot zijn vermoeidheidsklachten en depressieve klachten onvoldoende heeft onderbouwd. Een concrete en deugdelijke waardering van de relevante feiten en omstandigheden die in eisers geval tot dit standpunt leidt, ontbreekt.
11. Met betrekking tot eisers depressieve stoornis merkt de verzekeringsarts b&b in een aanvullend rapport van 29 augustus 2022 op dat hiervoor tot de datum in geding geen behandeling heeft plaatsgevonden behoudens medicatie, waarbij wordt gewezen op gegevens van eisers bedrijfsarts. Op basis hiervan stelt de verzekeringsarts b&b dat er nog behandelopties waren voor eisers depressie, en dat verbetering niet was uitgesloten. Met betrekking tot eisers vermoeidheid merkt de verzekeringsarts b&b op dat geen verbetering kan worden verwacht voor zover deze kan worden gerelateerd aan de ziekte van Crohn en de levercirrose. Een deel van de vermoeidheid kan echter ook worden verklaard door het gebruik van Propranolol, die bij afbouwen van de medicatie kan verbeteren. Verder zijn moeheidsklachten een kernmerk van een depressieve stoornis, terwijl deze stoornis tot nu toe onbehandeld was. Ten tijde van het primaire spreekuur 30 april 2021 had eiser recent corona gehad, wat ook een deel van de moeheidsklachten kan verklaren. Hiervoor zou blijkens het rapport van de primaire arts een intake bij een revalidatiefysiotherapeut plaatsvinden. Ook hierom was verbetering volgens de verzekeringsarts b&b niet uitgesloten.
12. De verzekeringsarts b&b heeft met bovenstaande overwegingen met name een algemene verwachting geuit dat door mogelijke behandelopties verbetering van eisers functionele arbeidsmogelijkheden te verwachten is. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een medische behandeling, is volgens de aangehaalde vaste rechtspraak echter een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt in de rapporten van de UWV-artsen. Daaruit blijkt immers niet welke specifieke behandelingen nog mogelijk zijn, welke perspectieven in de situatie van eiser te verwachten zijn, of een afname van zijn arbeidsbeperkingen te verwachten is en op welke termijn. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de UWV-artsen gelegen om de behandelend sector (nader) te consulteren over de eventuele behandelmogelijkheden en de kans op herstel van de functionele mogelijkheden van eiser na eventuele behandelingen.
13. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat het UWV onvoldoende heeft onderbouwd dat verbetering van eisers belastbaarheid op de datum in geding niet was uitgesloten, en dat om die reden niet van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de WIA kon worden gesproken.
14. Blijkens de stukken heeft het UWV in een besluit van 14 december 2021 aan eiser een IVA-uitkering toegekend na afloop van de reguliere wachttijd van 104 weken. Gelet op deze toekenning, de ernst van het ziektebeeld en het nu verstreken tijdsverloop, ziet de rechtbank geen aanleiding het UWV in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen. De rechtbank is van oordeel dat het UWV eiser ten onrechte niet reeds met ingang van 10 mei 2021 in aanmerking heeft gebracht voor een IVA-uitkering.
15. Het beroep van eisers is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet verder aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiser met ingang van 10 mei 2021 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering op grond van de WIA. De rechtbank ziet steun voor dit oordeel in de uitspraak van de CRvB van 12 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1850). 16. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding voor hun proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert drie punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 597,-, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). In totaal gaat het om een proceskostenvergoeding van € 2.271,-. Van andere te vergoeden kosten is niet gebleken.