ECLI:NL:CRVB:2020:1313

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
19/209 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd en de medische situatie van de betrokkene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd door het Uwv. De betrokkene, die als loodgieter werkzaam was voor een uitzendbureau, had zich in september 2016 ziek gemeld en had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat betrokkene niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, de werkgever van betrokkene, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stelde dat er sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie, wat volgens de wet vereist is voor een verkorte wachttijd.

De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd verwezen naar de vaste rechtspraak van de Raad. De rechtbank oordeelde dat het Uwv alleen hoefde te beoordelen of er sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie en dat een arbeidskundige beoordeling niet aan de orde was in het kader van de verkorte wachttijd. Appellante herhaalde in hoger beroep haar eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante voldoende had besproken en gemotiveerd had afgewezen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellante in wezen een herhaling waren van wat eerder was gesteld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van het Uwv te herzien, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie. De uitspraak van de Raad benadrukt het belang van de medische beoordeling in het kader van de WIA en de voorwaarden voor een verkorte wachttijd.

Uitspraak

19.209 WIA

Datum uitspraak: 26 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2018, 18/2020 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M. Lammers-Sigterman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een zitting achterwege gebleven.

OVERWEGINGEN

1.1.
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene) was als loodgieter werkzaam voor appellante, een uitzendbureau, in een wisselend aantal uren per week. Op 27 september 2016 heeft betrokkene zich voor die werkzaamheden ziek gemeld.
1.2.
In de periode voorafgaand aan die ziekmelding heeft betrokkene zich diverse malen in verband met ernstige gezondheidsklachten ziek gemeld. Zo is hij op 9 augustus 2004 opgenomen geweest in het ziekenhuis in verband met een motorongeluk waarbij hij meerdere ribben heeft gebroken. In verband met die opname werden als toevalsbevinding darmtumoren gevonden. Betrokkene is daaraan in november 2004 geopereerd, waarna hij chemotherapie heeft gevolgd. In september 2008 heeft hij wederom een darmoperatie ondergaan.
1.3.
De ziekmelding in september 2016 hield wederom verband met darmproblemen. In december 2016 zouden bij betrokkene darmpoliepen operatief verwijderd worden. Deze poliepen keren telkens terug en zouden steeds om de drie maanden verwijderd moeten worden. Om die reden heeft betrokkene op 2 juni 2017 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan met een verkorte wachttijd. Bij de aanvraag heeft betrokkene een verklaring van diens bedrijfsarts en een verklaring van een behandelend MDL-arts gevoegd. De bedrijfsarts heeft beschreven dat de aandoening levenslang is en dat de belastbaarheid van betrokkene niet meer op een hoger niveau komt, omdat na enig herstel de volgende operatie zich weer aandient. De hersteltijd tussen de verschillende operaties kan niet worden verlengd vanwege de snelle recidivering. De MDL-arts heeft het beeld bevestigd dat betrokkene diverse operaties heeft ondergaan waarbij poliepen werden verwijderd en heeft beschreven dat over drie maanden weer een operatie zal worden verricht.
1.4.
In verband met deze aanvraag is betrokkene onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat betrokkene op dat moment niet belastbaar was voor arbeid, maar dat enige verbetering van de belastbaarheid niet kon worden uitgesloten. Bij besluit van 27 juli 2017 heeft het Uwv, naar aanleiding van die conclusie, de aanvraag voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd afgewezen. Volgens het Uwv was betrokkene op dat moment niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt.
1.5.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 juli 2017. Bij beslissing op bezwaar van 29 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft toegelicht dat om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering op verkorte termijn moet worden voldaan aan een aantal wettelijke voorwaarden, waaronder de voorwaarden dat sprake moet zijn van een stabiele of verslechterende situatie, dat er geen mogelijkheden zijn om in arbeid te functioneren en dat er ook geen kans op herstel is. In verband daarmee heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzocht of de eerdere beoordeling juist was. Geconcludeerd is dat die eerdere beoordeling juist was en dat de arbeidsbeperkingen van betrokkene niet volledig en duurzaam zijn.
1.6.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Appellante heeft onder meer aangevoerd dat bij betrokkene sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie en dat de kans op herstel is uitgesloten. Appellante heeft in dat verband verwezen naar rapporten van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts S.R. Hofman. Daarin is onder meer gesteld dat betrokkene vanwege een scopie die hij iedere drie maanden moet ondergaan en waarbij poliepen worden verwijderd, telkens minstens twee weken arbeidsongeschikt zal zijn. Appellante heeft verder aangevoerd dat het Uwv ten onrechte niet heeft onderzocht of betrokkene in de periodes tussen de behandelingen op arbeidskundige gronden minder dan 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, waarbij is genoemd de uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6267, overwogen dat alleen in een onomkeerbare situatie sprake kan zijn van een verkorte wachttijd. Dat betekent dat het Uwv voor een aanvraag om een verkorte wachttijd alleen moet beoordelen of sprake is van een stabiele of verslechterende medische situatie. Als herstel mogelijk is, kan geen sprake zijn van toekenning van een verkorte wachttijd.
2.2.
De rechtbank heeft, met weergave van de bevindingen van de onderzoekende verzekeringsartsen van het Uwv en de reactie die is gegeven op de door appellante ingebrachte medische informatie, geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzekeringsartsen hebben geconstateerd dat betrokkene elke drie maanden een scopie moet ondergaan. Geoordeeld is vervolgens dat voldoende is gemotiveerd dat betrokkene na een scopie gemiddeld twee weken nodig heeft om daarvan te herstellen en dat niet is gebleken dat betrokkene op de datum in geding vaker een scopie moet ondergaan of dat hij meer dan twee á drie weken nodig heeft voor herstel daarvan. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 augustus 2018 toegelicht dat betrokkene tijdens het onderzoek op 27 juli 2017 nog herstellende was van ernstige complicaties van maag en galblaasproblematiek, waarvan een goed herstel verwacht mocht worden. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid van betrokkene niet is uitgesloten. Er is dus geen sprake van een medisch stabiele of verslechterende situatie, zodat betrokkene niet in aanmerking kan komen voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd.
2.3.
Onder verwijzing naar de genoemde uitspraak van de Raad heeft de rechtbank geoordeeld dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek, pas na afloop van de volledige wachttijd plaatsvindt in het kader van de beoordeling of een verzekerde aanspraak kan maken op een WIA-uitkering. Het betoog van appellante dat bij de beoordeling of betrokkene in aanmerking komt voor een WIA‑uitkering met toepassing van een verkorte wachttijd ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek is verricht, heeft de rechtbank daarom niet gevolgd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de eerdere gronden herhaald. Onder verwijzing naar een advies van verzekeringsarts drs. J.W.M.W.N. Derks heeft appellante gesteld dat er elke drie maanden bij betrokkene een onderzoek moet worden uitgevoerd waarna sprake is van minimaal 2 tot 3 weken arbeidsongeschiktheid, zodat sprake is van een situatie van blijvend wisselende belastbaarheid op grond waarvan geen benutbare mogelijkheden bestaan. Omdat de onderzoeken blijvend zijn en de frequentie van die onderzoeken, gezien het toenemen van de aandoening en het steeds lastiger worden van de ingreep, zo hoog zal blijven, is een verbetering van de arbeidsmogelijkheden tot een niveau waarmee duurzame arbeid mogelijk wordt uitgesloten. Verder heeft appellante gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv niet hoefde te onderzoeken of betrokkene op arbeidskundige gronden in de periode tussen de behandelingen minder dan 80 tot 100% arbeidsongeschikt was.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het van toepassing zijnde wettelijke kader wordt verwezen naar onderdeel 4.1 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft voor de uitleg van de wettelijke bepalingen ten aanzien van de verkorte wachttijd terecht verwezen naar de uitspraak van de Raad van 8 februari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV6267). Het uitgangspunt daarbij is dat slechts in een onomkeerbare situatie sprake kan zijn van een verkorte wachttijd. Dat betekent ook dat het Uwv in het kader van een verkorte aanvraag slechts moet beoordelen of sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ten aanzien van de medische beoordeling zijn in wezen een herhaling van wat reeds eerder door appellante was gesteld. De rechtbank heeft deze gronden uitgebreid besproken en is goed gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat deze gronden niet slagen. Volstaan wordt daarom te verwijzen naar hetgeen de rechtbank in dit verband heeft vastgesteld en overwogen.
4.4.
Daaraan wordt nog toegevoegd dat uit de ingebrachte medische informatie wel is af te leiden dat sprake is van intensieve medische aandacht voor betrokkene, maar niet dat er iedere drie maanden een ingreep plaats moet vinden terwijl ook niet wordt beschreven dat het herstel daarvan drie tot vier weken in beslag neemt.
4.5.
Zoals volgt uit de genoemde uitspraak van de Raad van 8 februari 2012 gaat het bij de verkorte wachttijd uitsluitend om een medische beoordeling van de vraag of sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 4 van de Wet WIA. Anders dan appellante stelt, past daarin geen arbeidskundige beoordeling. Dat sprake zou zijn van een wisselende belastbaarheid is een aspect dat eerst na ommekomst van de wachttijd aan de orde kan komen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.L. Abdoellakhan