ECLI:NL:CRVB:2020:1313
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd en de medische situatie van de betrokkene
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd door het Uwv. De betrokkene, die als loodgieter werkzaam was voor een uitzendbureau, had zich in september 2016 ziek gemeld en had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat betrokkene niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, de werkgever van betrokkene, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stelde dat er sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie, wat volgens de wet vereist is voor een verkorte wachttijd.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd verwezen naar de vaste rechtspraak van de Raad. De rechtbank oordeelde dat het Uwv alleen hoefde te beoordelen of er sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie en dat een arbeidskundige beoordeling niet aan de orde was in het kader van de verkorte wachttijd. Appellante herhaalde in hoger beroep haar eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante voldoende had besproken en gemotiveerd had afgewezen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellante in wezen een herhaling waren van wat eerder was gesteld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van het Uwv te herzien, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie. De uitspraak van de Raad benadrukt het belang van de medische beoordeling in het kader van de WIA en de voorwaarden voor een verkorte wachttijd.