ECLI:NL:RBZWB:2023:3768

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3910
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering beoordeeld. Eiseres, die sinds 29 september 2008 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft in juli 2020 een auto op haar naam gezet, maar dit niet gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Het college heeft haar recht op bijstandsuitkering over de maand juli 2020 ingetrokken en een terugvordering van € 1.156,90 vastgesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door de aanschaf van de auto niet te melden. Eiseres heeft geen bewijs kunnen leveren dat zij recht had op bijstand in de maand juli 2020, en de rechtbank stelt vast dat het college terecht heeft besloten tot intrekking van de bijstandsuitkering. De rechtbank benadrukt dat het aan het college is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren, maar dat eiseres ook zelf verantwoordelijk is voor het melden van belangrijke informatie. Aangezien eiseres niet heeft aangetoond dat zij recht had op bijstand, wordt haar beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank concludeert dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het te veel ontvangen bedrag rechtmatig zijn. Eiseres heeft geen dringende redenen aangevoerd om van terugvordering af te zien, en de proceskosten worden niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3910 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, college.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet over de maand juli 2020.
Bij besluit van 29 april 2021 (primair besluit I) heeft het college het recht van
eiseres op uitkering over de maand juli 2020 ingetrokken. Daarbij is aangekondigd dat de over die maand verstrekte uitkering van eiseres zal worden teruggevorderd.
Bij besluit van 4 mei 2021 (primair besluit II) heeft het college de terugvordering over de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 juli 2020 vastgesteld op een brutobedrag van € 1.156,90.
Eiseres heeft tegen primair besluit I bezwaar gemaakt. Het college heeft dit bezwaar opgevat als mede gericht tegen primair besluit II.
Met het besluit van 29 juli 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 maart 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens het college heeft [naam vertegenwoordiger] via een beeldverbinding deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontvangt sinds 29 september 2008 een bijstandsuitkering van het college. Het college heeft een algemeen rechtmatigheidsonderzoek ingesteld naar het recht op uitkering van eiseres. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiseres vanaf 2 juli 2020 een auto (model Toyota Yaris met kenteken [kentekennummer] ) op naam heeft staan. De waarde van deze auto is door het college bepaald op € 3.675,-.
Eiseres heeft de aankoop van het voertuig niet gemeld bij het college. Om die reden heeft het college met de brief van 30 maart 2021 bewijs opgevraagd, waarmee eiseres kan aantonen hoeveel zij voor het voertuig heeft betaald. Daarnaast heeft het college gevraagd om een verklaring van haar broer, waaruit blijkt dat hij eiseres een bedrag van € 3.000,- heeft geleend om de auto te kunnen bekostigen. Eiseres heeft deze bewijsmiddelen niet vóór 15 april 2021 ingeleverd.
Bij primair besluit I is door het college aangegeven dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door de aanschaf van de auto niet te melden. De bijstandsuitkering van eiseres voor de maand juli 2020 is als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht ingetrokken door het college. Bij primair besluit II heeft het college de terugvordering vastgesteld op een brutobedrag van € 1.156,90. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunt eiseres
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij het bezit van het voertuig niet heeft
geprobeerd te verhullen. Het feit dat zij in het bezit was van het voertuig viel naar haar mening voor het college direct uit de overgelegde bankrekeningafschriften af te leiden. Dat de gegevens over de aankoop van een auto voor de beoordeling van het recht op bijstand van belang zijn, wordt door eiseres niet bestreden, maar zij is van mening dat haar verklaring over de aankoop van de auto ten onrechte niet wordt geloofd door het college. Eiseres kon geen verklaring van haar broer krijgen vanwege zijn (psychische) gesteldheid. Uit een gesprek met het college begreep eiseres dat de situatie door haar toelichting duidelijk was. Toen later bleek dat het college de uitleg van eiseres niet accepteerde, heeft zij de lening van haar broer terugbetaald en is zij bij haar vriendin [naam vriendin] een tweede lening aangegaan voor een bedrag van € 2.600,-. Hiervan is een schuldverklaring opgesteld gedateerd op 2 april 2021. Eiseres is van mening dat de getekende schuldverklaring met haar vriendin voldoende bewijs is om aan te tonen hoe zij de auto heeft gefinancierd.
Standpunt college
3. Het college stelt zich op het standpunt dat op basis van de overgelegde schuldverklaring van de vriendin niet kan worden vastgesteld door wie, met welke middelen en voor welk bedrag het betreffende voertuig op 2 juli 2020 is aangeschaft. De terugvordering is ontstaan, doordat eiseres niet aan het college heeft doorgegeven dat zij sinds 2 juli 2020 een voertuig op naam heeft staan. Eiseres had dit uit eigen beweging aan het college moeten melden. Volgens het college is uit de door eiseres ingeleverde inkomstenverklaringen en bankrekeningafschriften niet eerder dan in januari 2021 op te maken dat zij in het bezit is van het voertuig.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Beoordeling
5. De rechtbank stelt voorop dat het bij een besluit over de intrekking van bijstand gaat om een belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op het college rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan. [1]
6. Niet in geschil is dat eiseres per 2 juli 2020 één auto, een Toyota Yaris met kenteken [kentekennummer] op haar naam had staan. Eiseres heeft hiervan geen melding gemaakt bij het college, terwijl het haar redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat dit van belang kan zijn voor het recht op bijstand. Dit betwist zij ook niet. Het college is in februari 2021 pas bekend geraakt met het feit dat eiseres over deze auto beschikt en heeft daarom terecht nader onderzoek gedaan en om informatie gevraagd. Op het heronderzoeksformulier is expliciet aangegeven dat bij vermogen gedacht kan worden aan een auto, maar eiseres heeft ingevuld dat zij niet over vermogen beschikt. Voor zover het voor eiseres niet duidelijk was hoe zij het onderzoeksformulier moest invullen, had ze daarover inlichtingen moeten inwinnen. Bovendien doet dat niets af aan het feit dat eiseres uit eigen beweging had moeten melden dat zij deze auto tot haar beschikking had. Niettemin heeft zij het college daarvan geen mededeling gedaan.
7. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de aankoopprijs van de auto onder de voor haar geldende grens van vrij te laten vermogen lag. Uit vaste rechtspraak volgt dat ook dit niets af doet aan haar inlichtingenverplichting. [2] Het is immers aan het college om vast te stellen wat op dat moment de omvang van het vermogen van eiseres was. [3] Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiseres in de maand juli 2020, de maand waarin de auto op haar naam is gezet, de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden
.
8. Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht kan niet worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre eiseres voor de maand juli 2020 in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat als zij wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, zij wel recht op bijstand zou hebben gehad. [4]
9. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat, indien zij de inlichtingenplicht niet had geschonden, zij gedurende de periode in geding (de maand juli 2020) wel recht had op een bijstandsuitkering. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college terecht dat uit de overgelegde verklaringen van de vriendin niet valt af te leiden door wie, met welke middelen en voor welk bedrag het betreffende voertuig op 2 juli 2020 is aangeschaft. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij ook niet meer beschikt over correspondentie tussen haar en de verkoper van de auto. Het college heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat het recht van eiseres op bijstand voor de maand juli 2020 niet is vast te stellen. Daaruit volgt dat het college terecht heeft besloten tot intrekking van het recht op bijstand over de maand juli 2020.
10. Nu de uitkering over de maand juli 2020 terecht is ingetrokken, is het college op grond van artikel 58 van de Participatiewet verplicht het te veel ontvangen bedrag aan uitkering terug te vorderen. Eiseres heeft geen dringende redenen aangevoerd, die aanleiding moeten geven om van terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

11. Nu de beroepsgronden van eiseres niet slagen, wordt het beroep ongegrond verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit stand kan houden.
12. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, worden de proceskosten van eiseres niet vergoed. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Participatiewet (Pw)
Artikel 11 lid 1
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17 lid 1
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54 lid 3
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58 lid 1
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste rechter in dit soort zaken, van 17 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:311.
2.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1356, r.o. 5.16.
3.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:475.
4.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2754.