ECLI:NL:RBZWB:2023:3725

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
BRE 21/4929
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur inzake teruggaaf omzetbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2023, wordt het beroep van een ondernemer uit Eindhoven beoordeeld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De ondernemer had een teruggaafbeschikking omzetbelasting aangevraagd over het tijdvak van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020. De inspecteur had het bezwaar van de ondernemer gegrond verklaard en een aanvullende teruggaaf verleend, maar de ondernemer stelde dat hij recht had op een hogere teruggaaf. De rechtbank behandelt de feiten en de argumenten van beide partijen, waarbij de ondernemer stelt dat hij de woning voor een aanzienlijk deel zakelijk gebruikt, terwijl de inspecteur dit betwist. De rechtbank concludeert dat de ondernemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op een hogere teruggaaf van omzetbelasting op de realisatiekosten van de woning. Wel wordt de ondernemer een aanvullende teruggaaf van € 22 aan voorbelasting op overige zakelijke kosten toegekend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en stelt de teruggaaf van omzetbelasting vast op € 11.500. De inspecteur wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan de ondernemer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4929

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit Eindhoven, belanghebbende,
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 oktober 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een teruggaafbeschikking omzetbelasting gegeven over het tijdvak 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 met beschikkingsnummer [aanslagnummer] (de teruggaafbeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de teruggaafbeschikking gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij een aanvullende teruggaaf verleend en bij gelijktijdige beschikking een te ontvangen bedrag aan belastingrente vastgesteld. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende zijn zoon, [zoon], en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur].

Feiten

2. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet [1] en drijft zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Hij houdt zich in dat kader bezig met advies en projectinbreng op het gebied van Design Thinking voor publieke en private organisaties.
2.1.
Op 13 december 2018 hebben belanghebbende en zijn echtgenote (de echtgenote) een stuk grond gekocht. Zij hebben daarop een nieuwbouwwoning laten bouwen. De totale oppervlakte van de woning inclusief buitenruimte (de woning) bedraagt 362 m2. Aan belanghebbende is ter zake van de realisatie van de woning in totaal € 110.103,14 omzetbelasting in rekening gebracht.
2.2.
Belanghebbende gebruikt de woning mede voor zijn eenmanszaak, namelijk voor het voeren van telefoongesprekken, het houden van videoconferences en het ontvangen van zakenrelaties.
2.3.
Belanghebbende en de echtgenote zijn de woning op 7 september 2020 gaan bewonen. De woning behoort tot het bedrijfsvermogen van belanghebbende en is gemeenschappelijk eigendom van belanghebbende en de echtgenote.
2.4.
In het onderhavige jaar ontvingen belanghebbende en de echtgenote elk een AOW-uitkering. De met de eenmanszaak behaalde omzet bedroeg in de afgelopen jaren € 75.510 (2017), € 21.952 (2018), € 22.262 (2019), € 0 (2020), € 41.786 (2021) en € 22.814 (2022). Tijdens de periode van Covid-19 hebben de zakelijke contacten veelal digitaal plaatsgevonden. In 2020 heeft belanghebbende vier zakenrelaties ontvangen en hebben veertien digitale meetings plaatsgevonden.
2.5.
Op 30 oktober 2020 heeft de inspecteur van belanghebbende over het onderhavige tijdvak een aangifte omzetbelasting ontvangen. In de aangifte heeft belanghebbende een deel van de omzetbelasting op de realisatiekosten van de woning als voorbelasting in aanmerking genomen, resulterend in een verzoek om een teruggaaf van € 8.764.
2.6.
Naar aanleiding van de ingediende aangifte heeft de inspecteur belanghebbende om nadere informatie verzocht. Naar aanleiding van de ontvangen nadere informatie heeft de inspecteur bij beschikking van 29 januari 2021 belanghebbendes verzoek om teruggaaf ingewilligd tot een bedrag van € 7.948 en de verzochte teruggaaf voor het overige geweigerd.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur een aanvullende teruggaaf van € 3.530 verleend en bij gelijktijdige beschikking een te ontvangen bedrag aan belastingrente van € 71 vastgesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een hogere teruggaaf van omzetbelasting dan de inspecteur bij uitspraak op bezwaar heeft verleend. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting ter zake van de realisatiekosten van de woning. Verder heeft belanghebbende verzocht om een aanvullende teruggaaf van (afgerond) € 22 aan voorbelasting op overige zakelijke kosten.
4. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting ter zake van de realisatiekosten van de woning. Wel heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank recht op een aanvullende teruggaaf van € 22 aan voorbelasting op overige zakelijke kosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft belanghebbende recht op een aanvullende teruggaaf ter zake van de realisatiekosten van de woning?
5. De rechtbank stelt voorop dat op grond van de Wet [2] de belasting over de uitgaven in verband met een onroerende zaak die deel uitmaakt van het vermogen van het bedrijf van de ondernemer en door de ondernemer zowel voor zijn bedrijfsactiviteiten als voor privédoeleinden of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, slechts aftrekbaar is naar evenredigheid van het gebruik ervan voor de (belaste) bedrijfsactiviteiten van de ondernemer [3] .
5.1.
Het is aan belanghebbende, als degene die aanspraak maakt op de aftrek, om aannemelijk te maken in hoeverre hij recht heeft op de aftrek van de omzetbelasting op de realisatiekosten van de woning en dus in hoeverre hij de woning gebruikt voor zijn bedrijfsactiviteiten.
5.2.
Partijen zijn het erover eens dat de mate van het gebruik van de woning voor de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende (zakelijk gebruik) in dit geval moet worden uitgedrukt in een percentage van het totale vloeroppervlak van de woning van 362 m2 (zie 2.1).
In beroep bepleit belanghebbende dat van het totale vloeroppervlak afgerond 83 m2 zakelijk wordt gebruikt, terwijl de inspecteur bij uitspraak op bezwaar is uitgegaan van afgerond 38 m2 zakelijk gebruik. Belanghebbende verdedigt daarmee in beroep een aftrekpercentage van afgerond 23% (namelijk 83/362 x 100%), resulterend in een teruggaaf van afgerond € 25.245 ter zake van de realisatiekosten van de woning (namelijk 83/362 x € 110.103,14).
De inspecteur is daartegenover bij uitspraak op bezwaar uitgegaan van afgerond 11% zakelijk gebruik (namelijk 38/362 x 100%).
5.3.
Partijen zijn verdeeld over de mate van zakelijk gebruik van (1) de kantoorruimte, (2) de vergaderruimte/het archief/de berging en (3) één van de drie parkeerplaatsen.
5.3.1.
Belanghebbende stelt dat de kantoorruimte voor 100% zakelijk wordt gebruikt, de vergaderruimte/het archief/de berging voor 95% en de parkeerplaats voor 50%. Ter onderbouwing van dit zakelijke gebruik heeft belanghebbende foto’s van de woning overgelegd en een overzicht van zijn zakelijke afspraken in de periode van september 2020 tot en met april 2021. Belanghebbende stelt dat hij fulltime werkt binnen zijn onderneming en dat de tijdelijke daling in zijn omzetcijfers (2.4) te verklaren is door enerzijds Corona en anderzijds de aanloopfase waarin zijn onderneming zich op dat moment bevond.
Belanghebbende stelt dat de kantoorruimte voor 100% zakelijk wordt gebruikt, omdat deze ruimte volledig is ingericht op zijn bedrijfsactiviteiten. Dat de kantoorruimte in een open verbinding staat met de keuken en de woonkamer doet daar volgens belanghebbende niet aan af. Het kantoor bevindt zich aan het einde van het huis, zodat je daar niet doorheen loopt om naar de andere woondelen te gaan, aldus belanghebbende. Van enig privégebruik van deze ruimte is volgens hem dan ook geen sprake.
Belanghebbende stelt dat de vergaderruimte/het archief/de berging voor 95% voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt. Over deze ruimte voert belanghebbende aan dat deze zelden in privé wordt gebruikt, behoudens in beperkte mate voor de opslag van privéspullen. Als extra onderbouwing voor het zakelijke gebruik voert belanghebbende aan dat in deze ruimte ten behoeve van dat zakelijke gebruik extra Wifi-/datapunten zijn aangelegd en dat daarin een bureau staat waar je privé niets aan hebt.
Ter onderbouwing van het zakelijke gebruik van beide voornoemde ruimten voert belanghebbende verder nog aan dat het zakelijke gebruik van deze ruimten zich niet beperkt tot de momenten waarop belanghebbende zakelijke afspraken heeft. Ook buiten die afspraakmomenten, werkt belanghebbende in deze ruimten. Ook voert belanghebbende aan dat zich in die ruimten (vertrouwelijke) zakelijke documenten en boeken bevinden en ook computers en dergelijke, zodat deze ruimten ook wanneer daar niet gewerkt wordt zakelijk worden gebruikt.
Tot slot bepleit belanghebbende voor de parkeerplaats een zakelijk gebruik van 50%. Ter onderbouwing van dit zakelijke gebruik voert belanghebbende aan dat één van de in totaal drie parkeerplaatsen volledig voor privédoeleinden gebruikt wordt, namelijk voor de eigen auto, en dat de andere twee parkeerplaatsen volledig ter beschikking staan aan (zakelijke) gasten. Volgens belanghebbende rechtvaardigt dat het aanmerken van één van de drie parkeerplaatsen als voor 50% zakelijk gebruikt.
5.3.2.
De inspecteur is er daartegenover bij uitspraak op bezwaar van uitgegaan dat de kantoorruimte voor 70% zakelijk wordt gebruikt, de vergaderruimte/het archief/de berging voor 30% en de parkeerplaats voor 10%.
Volgens de inspecteur doet de door belanghebbende bepleite verdeling geen recht aan het werkelijk gebruik van de ruimten. Ook heeft belanghebbende volgens de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat enige ruimte in de woning voor 100% zakelijk wordt gebruikt. De inspecteur wijst er daarbij op dat geen enkele ruimte in de woning over een afzonderlijke opgang en eigen sanitaire voorzieningen beschikt en dat de kantoorruimte een doorlopende ruimte vormt met de woonkamer en de keuken.
Ter zake van de vergaderruimte/berging/archief stelt de inspecteur dat de kasten met privéspullen er altijd staan, terwijl belanghebbende slechts
een beperkt aantal uren in die ruimte werkt. Het door belanghebbende bepleite zakelijke gebruik voor deze ruimte van 95% is volgens de inspecteur daarom te hoog.
Ook stelt de inspecteur dat de kantoorruimte enerzijds en de vergaderruimte/het archief/de berging anderzijds communicerende vaten zijn, waarmee hij bedoelt dat als het zakelijke gebruik van de ene ruimte toeneemt, het zakelijke gebruik van de andere ruimte afneemt en vice versa. De inspecteur heeft het zakelijke gebruik van beide ruimten daarom tezamen op 100% bepaald (70% voor de kantoorruimte en 30% voor de vergaderruimte/het archief/de berging).
Tegenover de door belanghebbende bepleite mate van zakelijk gebruik van de parkeerplaats, voert de inspecteur aan dat belanghebbende in 2020 slechts vier keer een zakenrelatie in de woning heeft ontvangen.
Meer in algemene zin betwist de inspecteur het door belanghebbende bepleite fulltime ondernemerschap en wijst daarbij op de door hem in de afgelopen jaren behaalde omzetten (zie 2.4).
Bovendien is bij uitspraak op bezwaar al meer aftrek verleend dan waarop belanghebbende op basis van het werkelijk gebruik recht heeft, aldus de inspecteur.
Ten slotte stelt de inspecteur dat deels sprake is van in een verkeerd tijdvak in aanmerking genomen voorbelasting. Voor een aanvullende teruggaaf bestaat volgens de inspecteur geen aanleiding.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende met alles wat hij in dit verband heeft aangevoerd er, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij de woning voor een groter gedeelte gebruikt voor zijn bedrijfsactiviteiten, dan waarvan in de uitspraak op bezwaar is uitgegaan. Reeds om die reden bestaat geen aanleiding voor het toekennen van een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting op de realisatiekosten van de woning.
Heeft belanghebbende recht op een aanvullende teruggaaf aan voorbelasting op overige zakelijke kosten?
6. Belanghebbende heeft ook verzocht om een aanvullende teruggaaf van afgerond € 22 ter zake van overige zakelijke kosten. Blijkens de specificatie gaat het om omzetbelasting die haar in rekening is gebracht door “Apple storage”, “Simyo” en “Tmobile”. Bij gebrek aan betwisting door de inspecteur, kent de rechtbank deze aftrek toe. Gelet daarop heeft belanghebbende over het onderhavige tijdvak recht op een aanvullende teruggaaf van € 22. Het totale bedrag van de teruggaaf over het onderhavige tijdvak komt daarmee op € 11.500 (€ 7.948 + € 3.530 + € 22).

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het overwogene in 5.4 heeft belanghebbende geen recht op een aanvullende teruggaaf op de realisatiekosten van de woning. Gelet op het overwogene in 6 heeft belanghebbende over het onderhavige tijdvak wel recht op een aanvullende teruggaaf van € 22. Het beroep is om die reden gegrond.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De zoon heeft in dit verband verzocht om vergoeding van reis- en verletkosten. Onder reis- en verletkosten van een partij moeten tevens worden begrepen de reis- en verletkosten van een procesgemachtigde, zoals de zoon, die niet beroepsmatig rechtsbijstand verleent [4] . De rechtbank ziet dan ook aanleiding voor een vergoeding van de reiskosten van de zoon voor het bijwonen van de zitting op basis van het openbaar vervoer tweede klasse. Op basis van het in het beroepschrift vermelde woonadres van de zoon, zal de rechtbank daarom een reiskostenvergoeding van € 25,20 toekennen. Ook ziet de rechtbank aanleiding voor een vergoeding van de verletkosten van de zoon voor een bedrag van € 24. Nu belanghebbende zijn verzoek niet heeft onderbouwd, is de rechtbank daarbij uitgegaan van 3 uren (geschatte reistijd en zittingsduur) tegen het daarvoor geldende minimumtarief van € 8 per uur [5] . Gelet op het voorgaande wordt de inspecteur veroordeeld de reis- en verletkosten te vergoeden tot een bedrag van € 49,20.
Voor een vergoeding van de kosten van de onderhavige bezwaarfase bestaat geen aanleiding, omdat niet is gesteld of gebleken dat daarom is verzocht vóór het doen van de uitspraak op bezwaar [6] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 vast op € 11.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 181 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 49,20 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 1 juni 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet OB).
2.Artikel 15, lid 1, laatste alinea, van de Wet OB.
3.Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158.
5.Artikel 1, aanhef en onder e, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6.Artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.