ECLI:NL:RBZWB:2023:3643

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
BRE-22-5322
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in belastingzaak na intrekking beroep

Op 26 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 8 juli 2022 aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarop de heffingsambtenaar op 1 november 2022 het bezwaar gegrond verklaarde en een kostenvergoeding toekende. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de vastgestelde kostenvergoeding. Na een brief van de heffingsambtenaar op 20 december 2022, waarin deze alsnog tegemoetkwam aan de belanghebbende, trok de belanghebbende het beroep in, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten en wettelijke rente.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De heffingsambtenaar stelde dat er geen proceskostenvergoeding moest worden toegekend en verwees naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar tegemoet was gekomen aan het beroep van de belanghebbende en dat er recht bestond op een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 209,25 aan proceskosten, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de heffingsambtenaar verplicht is het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De rechtbank heeft ook de aanspraak van de belanghebbende op wettelijke rente gehonoreerd, voor het geval de proceskostenvergoeding en/of het griffierecht niet tijdig wordt betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Met dagtekening 8 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende met aanslagnummer [aanslagnummer].
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar ingesteld.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 november 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en een kostenvergoeding toegekend.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde kostenvergoeding.
Bij brief van 20 december 2022 is de heffingsambtenaar alsnog tegemoetgekomen aan belanghebbende.
Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase en om vergoeding van de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
De heffingsambtenaar heeft de rechtbank meegedeeld dat er geen proceskostenvergoeding moet worden toegekend. De heffingsambtenaar verwijst daarvoor naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland [1] .

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de heffingsambtenaar tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende en dient er volgens het Bpb een punt voor een proceshandeling te worden toegekend voor het indienen van het beroepschrift. De rechtbank verwerpt het beroep van de heffingsambtenaar op de genoemde uitspraak. De heffingsambtenaar heeft volstaan met een verwijzing naar die uitspraak en het overleggen van algemene voorwaarden van een andere gemachtigde dan die van belanghebbende. Op grond daarvan is er geen aanleiding het betoog van de heffingsambtenaar te volgen. De rechtbank ziet geen reden om geen punt toe te kennen.
De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 209,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 0,25). De wegingsfactor 0,25 (zeer licht) is toegepast gelet op de eenvoud en het geringe gewicht van de beroepsprocedure alsmede de geringe werkbelasting van de gemachtigde.
De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Belanghebbende zal zich hiervoor dan ook tot de heffingsambtenaar moeten wenden.
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente, naar de rechtbank begrijpt niet alleen ter zake van het griffierecht, maar ook in verband met de proceskostenvergoeding. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist is dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht en/of de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak [2] .

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 209,25;
- beslist dat, voor zover de proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 26 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

2.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.