ECLI:NL:RBZWB:2023:3608

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 962
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking in verband met gebruik van de weg tijdens schorsing

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 januari 2022. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd over het tijdvak van 11 juli 2020 tot en met 10 juli 2021, ter hoogte van € 1.674, en bij gelijktijdige beschikking een boete van hetzelfde bedrag opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 behandeld, waarbij belanghebbende niet ter zitting verscheen. De rechtbank heeft de afwijzing van het verdagingsverzoek van belanghebbende gegrond verklaard, omdat dit verzoek te laat was ingediend en de redenen voor verdaging onvoldoende gewichtig waren.

Belanghebbende, houder van een personenauto, heeft op 8 juni 2021 gebruik gemaakt van de openbare weg terwijl het kenteken van de auto geschorst was. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij het kenteken tijdig heeft willen ontschorsen. De rechtbank wijst erop dat er alternatieve manieren zijn om een kenteken te ontschorsen, en dat de vrijstelling van belasting niet van toepassing is, omdat de auto pas op 28 juli 2021 APK-gekeurd is.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht heeft opgelegd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 januari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 11 juli 2020 tot en met 10 juli 2021 opgelegd van € 1.674 (hierna: de naheffingsaanslag) en bij gelijktijdige beschikking een boete opgelegd van € 1.674 (hierna: de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2022 afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] . Van de kant van belanghebbende is niemand ter zitting verschenen.

Feiten

2. Belanghebbende is vanaf 7 mei 2020 houder van een personenauto van het merk en type [automerk] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De geldigheid van het kenteken is in verschillende perioden geschorst geweest, waaronder in de periode 25 april 2021 tot en met 12 september 2021.
2.1.
Op 8 juni 2021 is via camerabeelden op de Leenderweg richting [plaats 2] geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg. Naar aanleiding van deze constatering heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking aan belanghebbende opgelegd.
2.2.
De auto is op 28 juli 2021 APK-gekeurd.

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf; afwijzing verdagingsverzoek

3. Belanghebbende heeft in zijn e-mail van 5 april 2023 verzocht om verdaging van de behandeling van de zaak op de zitting van 13 april 2023, omdat hij het vanwege drukke werkzaamheden niet ging redden om (tijdig) ter zitting in [plaats 2] aanwezig te zijn. De rechtbank heeft in het licht van een goede procesgang en voortgang van de zaak besloten de mondelinge behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van belanghebbende te laten doorgaan en daaraan voorrang te geven boven het belang van belanghebbende om de behandeling van de zaak op een ander moment te laten plaatsvinden. De rechtbank heeft bij deze beslissing meegewogen dat het verdagingsverzoek ruim acht weken na ontvangst van de zittingsuitnodiging is gedaan en gesteld noch gebleken is dat het voor belanghebbende niet mogelijk was om het verzoek eerder in te dienen. Daarenboven acht de rechtbank de door belanghebbende aangevoerde reden voor zijn verzoek onvoldoende gewichtig om tot verdaging over te gaan.
Geschil
4. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting
6. Indien met een motorrijtuig van de weg gebruik wordt gemaakt terwijl voor deze auto een schorsing geldt, kan motorrijtuigenbelasting worden nageheven. [1] De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is geconstateerd. [2] Indien blijkt dat de belasting over (een gedeelte van) de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald, wordt de belasting in zoverre verminderd. [3]
6.1.
Vrijstelling van belasting wordt verleend voor motorrijtuigen waarmee met het oog op een te verrichten APK-keuring van het motorrijtuig [4] tijdens schorsing gebruik van de weg wordt gemaakt. Deze vrijstelling geldt op de dag waarop dat motorrijtuig aan de keuring wordt onderworpen. [5]
6.2.
Belanghebbende stelt zich – in de kern – op het standpunt dat niet nageheven mag worden omdat hij in de ochtend van 8 juni 2021 heeft geprobeerd om het kenteken van de auto te ontschorsen. Dat is volgens belanghebbende niet gelukt omdat hij bij het inloggen met zijn DigiD op de website van de RDW steeds een foutmelding kreeg. Belanghebbende vermoedt dat de website van de RDW op 8 juni 2021 een storing had. Daarnaast stelt belanghebbende dat de vrijstelling in zijn geval van toepassing is, omdat hij op 8 juni 2021 met de auto naar de garage moest in [plaats 2]. Verder voert belanghebbende aan dat de auto gedurende de naheffingsperiode altijd heeft stil gestaan.
6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op 8 juni 2021 met de auto gebruik heeft gemaakt van de openbare weg terwijl voor de auto op dat moment een schorsing gold. De naheffingsaanslag is als uitgangspunt dus terecht aan belanghebbende opgelegd. De stelling van belanghebbende dat niet mag worden nageheven, omdat het op 8 juni 2021 niet mogelijk was om het kenteken te ontschorsen, volgt de rechtbank niet. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat de website van de RDW op 8 juni 2021 een storing had. Daarnaast zijn er nog andere mogelijkheden om een kentekenen te ontschorsen, bijvoorbeeld bij een kentekenloket, bij een RDW-keuringsstation, of bij een RDW-balie. Het kan daarom niet worden gezegd dat het op 8 juni 2021 in het geheel niet mogelijk was om het kenteken te ontschorsen.
6.4.
Ook is de vrijstelling naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing. De vrijstelling van motorrijtuigenbelasting is bedoeld voor situaties waarin op dezelfde dag als die waarop de APK-keuring plaatsvindt met het oog op deze keuring gebruik wordt gemaakt van de weg. Daarvan is in dit geval geen sprake. Vaststaat dat de auto op 28 juli 2021 is gekeurd (zie 2.2) en niet op 8 juni 2021. Het gebruik van de weg in het kader van het bezoek aan de garage op 8 juni 2021 in [plaats 2] valt dan ook niet onder de reikwijdte van de vrijstellingsbepaling. De tekst van de wet biedt bovendien geen ruimte voor een ruimere uitleg van de vrijstellingsbepaling. [6]
6.5.
Het betoog van belanghebbende dat de auto gedurende de naheffingsperiode altijd stil heeft gestaan, met andere woorden dat slechts eenmalig gebruik is gemaakt van de openbare weg – hetgeen door de inspecteur overigens wordt betwist – kan belanghebbende niet baten. [7] De wettelijke regeling is gebaseerd op het uitgangspunt dat de inspecteur (mogelijk) in bewijsnood verkeert bij de vraag wanneer met de auto voor het eerst in strijd met de schorsingsvoorwaarden gebruik is gemaakt van de weg. Of daadwerkelijk sprake is van bewijsnood is niet van belang. De inspecteur mag altijd naheffen over de laatste vier tijdvakken. De naheffingsaanslag is dus berekend over de juiste periode en daarom niet te hoog vastgesteld.
Boetebeschikking
7. Indien een belastingplichtige de verschuldigde belasting in geval van gebruik van de weg met een geschorst motorrijtuig niet heeft betaald, kan een verzuimboete worden opgelegd van in beginsel ten hoogste 100% van de betaalde belasting. [8] Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen. [9]
7.1.
De boete is in overeenstemming met de wet opgelegd. [10] Het beboetbare feit is begaan. Belanghebbende heeft namelijk gebruik gemaakt van de openbare weg tijdens een voor de auto geldende schorsing. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van avas. Belanghebbende was bekend met het feit dat hij met de auto gebruik maakte van de openbare weg terwijl dit niet was toegestaan omdat het kenteken van de auto geschorst was en belanghebbende heeft niet alles gedaan om te voorkomen dat het beboetbare feit zou worden begaan (zie ook 5.3).
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de boete ook passend en geboden. De rechtbank ziet in het betoog van belanghebbende (zie 5.2) geen aanleiding om de boete te verminderen. Andere feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot vermindering van de boete zijn niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 mei 2023 door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).
2.Artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB.
3.Artikel 35, tweede en vijfde lid, van de Wet MRB.
4.Ingevolge hoofdstuk V van de Wegenverkeerswet 1994.
5.Artikel 72, eerste lid, onderdeel m, van de Wet MRB.
6.Vgl. in dezelfde zin Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5439.
7.Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973.
8.Artikel 37 van de Wet MRB, in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
9.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.
10.Artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c van de AWR.