ECLI:NL:RBZWB:2023:3089

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3989
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verlenging van de periode van doorbetaling van ziekengeld door de werkgever

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023 wordt het beroep van eiseres tegen de verlenging van de periode waarover zij ziekengeld moet doorbetalen aan werkneemster beoordeeld. Eiseres, die eigenrisicodrager is voor de Ziektewet, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 10 augustus 2021, waarin werd bepaald dat het ziekengeld van werkneemster gedurende 52 weken moet worden doorbetaald. De rechtbank heeft op 23 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank onderzoekt of het UWV op goede gronden een ziekengeldsanctie heeft opgelegd. Eiseres betwist dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en stelt dat het UWV onvoldoende medische informatie had om tot een oordeel te komen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, en dat de opgelegde ziekengeldsanctie op goede gronden is gebaseerd. De rechtbank wijst erop dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die het oordeel van het UWV zouden kunnen ondermijnen.

De rechtbank stelt vast dat de re-integratie-inspanningen van eiseres niet tot een bevredigend resultaat hebben geleid en dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat er mogelijk re-integratiekansen zijn gemist. De rechtbank concludeert dat eiseres is uitgegaan van een te zware urenbeperking en dat de arbeidsdeskundige van het UWV terecht heeft gesteld dat er mogelijk kansen voor werkhervatting zijn gemist. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op een vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3989 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.M. Wuisman),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlenging van de periode waarover zij ziekengeld moet doorbetalen aan mevrouw [naam werkneemster] (werkneemster).
Met het bestreden besluit van 10 augustus 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW). Werkneemster is bij eiseres werkzaam geweest. Op 13 augustus 2018 heeft zij zich ziekgemeld. Medio april 2019 is de uitzendovereenkomst geëindigd en heeft werkneemster een ZW-uitkering ontvangen.
In juni/september 2019 heeft er een eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWb) plaatsgevonden. Omdat er geen functies te duiden waren, is de ZW-uitkering voortgezet.
2. Op 20 mei 2020 heeft werkneemster een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Vervolgens heeft een arts de werkneemster op het spreekuur van 17 juni 2020 gezien, een medisch onderzoek verricht en (telefonisch) overleg gehad met de bedrijfsarts op 22 juli 2020. Zijn bevindingen heeft hij vastgelegd in een rapport van 3 augustus 2020.
Een arbeidsdeskundige heeft de re-integratie-inspanningen van eiseres beoordeeld. In zijn rapport van 6 augustus 2020 concludeert de arbeidsdeskundige dat er onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
3. Bij besluit van 7 augustus 2020 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat het ziekengeld van werkneemster gedurende 52 weken moet worden doorbetaald tot 9 augustus 2021 (ziekengeldsanctie). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden een ziekengeldsanctie heeft opgelegd. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiseres
6. Eiseres betwist dat zij onvoldoende heeft gedaan om werkneemster te re-integreren. Eiseres heeft gesteld dat het UWV onvoldoende medische informatie had om te kunnen oordelen dat de bedrijfsarts een onjuiste belastbaarheid heeft aangenomen.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar een rapport van haar medisch adviseur. Eiseres is van mening dat de arbeidsdeskundige onvoldoende heeft onderzocht of er re-integratiekansen zijn gemist. Eiseres verwijst naar rechtspraak waaruit volgt dat het UWV beslissingen inzake de WGA-uitkering zorgvuldig, goed en inzichtelijk moet motiveren. Het is volgens eiseres lastig om de juiste belastbaarheid vast te stellen nu er geen adequate medische informatie aanwezig is. Dat er meer beperkingen zijn dan UWV aanneemt staat wel vast, aldus de medisch adviseur van eiseres.
Standpunt UWV
7. Het UWV heeft gesteld dat eiseres geen medische informatie heeft overgelegd op grond waarvan tot een ander oordeel moet worden gekomen. Eiseres heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld. Voor de motivering van het besluit verwijst het UWV naar het bestreden besluit.
Beoordeling rechtbank
8. Aan het bestreden besluit ligt een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en een arbeidsdeskundige b&b ten grondslag.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat er geen nadere medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van ernstigere beperkingen dan die op 3 augustus 2020 werden vastgesteld en die al langere tijd gelden.
De arbeidsdeskundige b&b heeft gerapporteerd dat de door de verzekeringsarts b&b bevestigde belastbaarheid in forse mate afwijkt van de belastbaarheid zoals deze is opgesteld door de bedrijfsarts. Als bij de re-integratie was uitgegaan van de juiste belastbaarheid zouden de kansen voor werkhervatting in spoor 1 of 2 aanzienlijk groter zijn. Er zijn dus mogelijke re-integratiekansen gemist door uit te gaan van een inadequaat belastbaarheidspatroon. Er is geen deugdelijke grond voor het verzuim, waardoor er terecht een ziekengeldsanctie is opgelegd, aldus de arbeidsdeskundige b&b.
9. Zoals de Centrale Raad van Beroep al vaker heeft geoordeeld is een besluit tot oplegging van een ziekengeldsanctie een door het UWV ambtshalve genomen besluit, met een voor de werkgever belastend karakter. Gelet daarop, en mede in aanmerking genomen de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels), is het aan het UWV om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. [1]
10. Niet in geschil is dat de re-integratie-inspanningen van eiseres niet tot een bevredigend re-integratieresultaat hebben geleid en dat daarom kon worden toegekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
In de Beleidsregels is bepaald dat ondanks het uitblijven van een bevredigend re-integratieresultaat geen ziekengeldsanctie wordt opgelegd als het UWV de inspanningen van de werkgever wel voldoende acht. Evenmin wordt een ziekengeldsanctie opgelegd als de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende zijn, maar de werkgever naar het oordeel van het UWV daarvoor een deugdelijke grond heeft.
11. Aan de conclusie dat er onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn geweest heeft het UWV ten grondslag gelegd dat de bedrijfsarts onvoldoende heeft gedaan aan beeldvorming, begeleiding en dat de belastbaarheid van werkneemster niet adequaat is vastgelegd. Hierdoor is mogelijk passend werk bij eigen werkgever of inleners gemist en had spoor 2 ingezet kunnen worden op betaald werk. Als uitgegaan zou zijn van de juiste belastbaarheid zijn de kansen voor werkhervatting in spoor 1 en 2 aanzienlijk groter.
12. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of de belastbaarheid juist is vastgesteld, met name de door de bedrijfsarts aangenomen forse urenbeperking is daarbij onderwerp van geschil.
13. In het bestreden besluit en in de onderliggende rapportage van de verzekeringsarts b&b is het UWV gemotiveerd ingegaan op de bezwaargronden van eiseres. De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep heeft volstaan met een herhaling van haar bezwaargronden. Omdat eiseres niet duidelijk heeft gemaakt waarom de motivering van het UWV onvoldoende is ziet de rechtbank geen aanleiding om deze motivering voor onjuist te houden [2] .
14. Aanvullend merkt de rechtbank nog op dat de verzekeringsarts b&b, anders dan de bedrijfsarts, de beschikking had over medische informatie en informatie over de bevindingen ten tijde van de spreekuurcontacten op 3 juni 2019 en 17 juni 2020. Gelet op de bevindingen tijdens die spreekuurcontacten en de beschikbare medische informatie kan de rechtbank de verzekeringsarts b&b volgen in haar standpunt dat er geen aanleiding bestaat om een (forse) urenbeperking en beperkingen ten aanzien van de concentratie en aandacht aan te nemen. De enkele stelling van de medisch adviseur dat niet uitgesloten is dat de door de bedrijfsarts aangenomen beperkingen destijds aanwezig waren, is onvoldoende om aan het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts b&b te twijfelen. Hierbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat de medisch adviseur zelf ook te kennen heeft gegeven dat de bedrijfsarts niet dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd hoe hij tot de forse beperkingen is gekomen. Ook het gegeven dat de bedrijfsarts, zoals door hem erkend in het telefoongesprek op 22 juli 2020 met de arts van het UWV, alleen maar telefonisch contact heeft gehad met werkneemster is bij dit oordeel betrokken. De stelling van eiseres ter zitting dat corona de reden was dat de bedrijfsarts alleen telefonisch contact met werkneemster heeft gehad, volgt de rechtbank niet. De bedrijfsarts heeft de belastbaarheid immers al in september 2019, en dus voor de corona-epidemie, vastgesteld.
15. Uit het voorgaande volgt dat eiseres is uitgegaan van een te zware urenbeperking en ook voor het overige van te zware beperkingen is uitgegaan. Dit betekent dat de arbeidsdeskundige b&b terecht heeft gesteld dat er mogelijk re-integratiekansen zijn gemist. Als er een belastbaarheid was aangenomen die meer in lijn lag met de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid, hadden er andere activiteiten ondernomen kunnen en moeten worden. Door aan te nemen dat werkneemster maar twee uur per dag belastbaar was en daarbij ook nog aanvullend psychische beperkingen aan te nemen, is er ten onrechte uitgegaan van een zeer marginale belastbaarheid. Hierdoor is er uiteindelijk niet ingezet op re-integratie in het eerste of tweede spoor. Zo blijkt uit onder andere de tussenrapportage van 12 februari 2020 van [naam bedrijf] dat met name de urenbeperking en de forse beperkingen op het gebied van persoonlijk functioneren er toe hebben geleid dat de openstaande vacatures bij eiseres als niet geschikt werden beoordeeld. Ook activiteiten in spoor 2 zijn achterwege gebleven wegens de forse urenbeperking, zo blijkt uit de tussenrapportage van 6 april 2020. Eventuele onduidelijkheid of dit anders zou zijn geweest als wel van een juiste belastbaarheid zou zijn uitgegaan dient voor rekening en risico van eiseres te blijven.
16. Naar vaste rechtspraak geeft het afgaan op een onjuist advies van de bedrijfsarts geen deugdelijke grond voor het onvoldoende verrichten van re-integratie-inspanningen. [3] Eiseres heeft geen andere redenen aangevoerd waarom er onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. De rechtbank is daarom van oordeel dat het UWV op goede gronden een ziekengeldsanctie heeft opgelegd.

Conclusie en gevolgen

17. Uit alles wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op een vergoeding van proceskosten of griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 26 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

WIA
Artikel 25, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid
1. De werkgever jegens wie de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet houdt aantekening van het verloop van de ziekte en de reïntegratie van de verzekerde.
2. De werkgever, bedoeld in het eerste lid, stelt binnen een bij ministeriële regeling nader te bepalen termijn, in overeenstemming met de verzekerde een plan van aanpak op. De afspraken die in het plan van aanpak zijn gemaakt worden door werkgever en verzekerde nageleefd. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd.
3. Uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van de wachttijd stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, in overleg met de verzekerde een reïntegratieverslag op en verstrekt hiervan een afschrift aan de verzekerde.
5. Bij de uitvoering van het eerste tot en met het vierde lid laat de werkgever zich bijstaan door een persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de bijstand, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet of door een arbodienst.
6. De verzekerde verleent zijn medewerking bij het opstellen van het plan van aanpak en het opstellen van het reïntegratieverslag.
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid worden gesteld.
8. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 blijkt dat de werkgever zijn verplichting om een reïntegratieverslag op te stellen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het UWV aan de werkgever een termijn waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt of aangevuld.
Artikel 26, tweede lid,
In afwijking van het eerste lid is artikel 25, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid, van overeenkomstige toepassing op de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet ten aanzien van de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de eigenrisicodrager, bedoeld in de eerste zin, zonder deugdelijke grond de uit die zin voortvloeiende verplichtingen niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de persoon, bedoeld in de eerste zin recht op ziekengeld heeft op grond van artikel 29 van de Ziektewet, opdat de eigenrisicodrager zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging, bedoeld in de tweede zin, is ten hoogste 52 weken. Artikel 25, tiende tot en met zestiende lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat indien de aanvraag later wordt gedaan dan in of op grond van artikel 64 voorgeschreven, de beschikking tot verlenging van het tijdvak, bedoeld in de tweede zin, uiterlijk zes weken voor de afloop van het op grond van artikel 29, tiende lid, onderdeel a, van de Ziektewet verlengde tijdvak wordt genomen.