ECLI:NL:CRVB:2021:964
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake doorbetaling ziekengeld en re-integratieplicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van een werkgever om ziekengeld door te betalen aan een werknemer die arbeidsongeschikt is. De werknemer, die als productiemedewerker werkzaam was, viel op 13 april 2015 uit voor zijn werkzaamheden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had besloten dat de werkgever het ziekengeld tot 9 april 2018 moest doorbetalen, omdat de werkgever tekortgeschoten was in de re-integratieplicht. De werkgever, appellante, voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van benutbare mogelijkheden (GBM) voor de werknemer. De rechtbank had eerder het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad stelde vast dat de bedrijfsarts ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van GBM, wat leidde tot stagnatie in de re-integratie van de werknemer. De Raad bevestigde dat het Uwv op goede gronden had besloten tot de oplegging van de ziekengeldsanctie. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht toepassing had gegeven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het bestreden besluit op goede gronden was genomen en er geen sprake was van benadeling van de werkgever. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het incidenteel hoger beroep van het Uwv werd eveneens toegewezen.